Dirk Jacobs is een geëngageerd Brusselaar. Hij is net als ik een ingeweken West-Vlaming en werkt intussen al 14 jaar als professor sociologie aan de ULB. Als je er zijn tweets en Facebookberichten op naleest, dan voel je een ontzettende liefde voor Brussel. En dat bleek ook uit onze babbel. We spraken af bij een koffie (en een warme chocolademelk voor mij 🙂 ) in de gezellig koffiebar Or in het centrum. We hadden het over bubbels, beter onderwijs en zijn frustratie over het beleid dat de grote uitdagingen uit de weg gaat. Maar eerst was er BruVoices, het grote onderzoek van de Koning Boudewijnstichting naar Brussel en de Brusselaars dat hij mee begeleidde.

Bruno De Lille: Bestaat er nu een Brusselgevoel of niet? Want na de voorstelling van de resultaten van BruVoices las ik zowel het ene als het andere.

Dirk Jacobs: Er bestaat absoluut een Brusselgevoel. Het overgrote deel van de Brusselaars zegt dat Brusselaar-zijn een belangrijk deel van zijn identiteit is. Heel veel Brusselaars hebben de afgelopen maanden zelfs actief hun stad verdedigd tegen denigrerende opmerkingen.

Het is wel zo dat veel mensen binnen Brussel in een soort bubbel leven. Iedereen lijkt aan zijn eigen Brussel te bouwen. We vinden het wel interessant dat de anderen er zijn, maar tegelijk doen we weinig moeite om ze te leren kennen, om linken te leggen.

“Het overgrote deel van de Brusselaars zegt dat Brusselaar-zijn een belangrijk deel van zijn identiteit is.”

B.D.L.: Enkele jaren geleden richtte ik mee de Brusselse Greeters op, gewone burgers die toeristen in hun eigen wijk rondgidsen. Gratis. Iedereen zei dat we nooit genoeg mensen zouden vinden om dat vrijwillig te doen. Wel, we hadden er bijna te veel. En de meesten deden het omdat ze trots waren op hun stad, ze wilden tonen dat al die criticasters ongelijk hadden en ze waren zelfs bereid om daar heel wat van hun vrije tijd in te stoppen. Dus dat zit inderdaad wel goed. Ik maak me wel zorgen over die bubbels. Moeten we daar iets aan doen?

D.J.: Het lijkt me beter voor de stad als er een gedeeld project is. De meeste mensen delen dat verlangen naar meer sociale samenhang trouwens. Ze verwijzen bijvoorbeeld vaak naar de Zinneke Parade als een positief voorbeeld van dat ‘samen aan iets werken’.

B.D.L.: Helaas is de Zinneke Parade nog altijd een uitzondering. Er zijn geen tien Zinneke Parades.

D.J.: Dat klopt, maar deze symbolische initiatieven zijn wel belangrijk als ankerpunt. Ze tonen mensen dat het kan. De grote uitdaging zit in het creëren van plekken waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. Simpel is dat niet. Te vaak gebruiken we de openbare ruimte wel samen maar wordt ze gedomineerd door één groep of één functie. Als een plein vol terrassen staat, is er geen plaats voor spelende kinderen. Als er gedeald wordt, gaan senioren niet op die plek op het bankje gaan zitten. Maar dat gaan ze ook niet doen als er ballen rond hun oren vliegen. Een hondenweide is dan weer geen zandbak. En een zandbak zonder hondenweide in de buurt loopt al snel het risico een hondentoilet te worden.

Je moet dat oplossen door die openbare ruimte zo in te richten dat ze ontmoeting uitlokt, meerdere manieren van gebruik toelaat en veilig aanvoelt. Dat komt niet vanzelf, dat gebeurt niet met de standaard-inrichting van onze pleinen en straten, daar denk je best meteen over na met de toekomstige gebruikers. En als de werf af is, moet je goede afspraken maken en die ook laten respecteren. Een ‘regisseur’ voorzien die het evenwicht bewaakt en afdwingt als het nodig is.

“De grote uitdaging zit in het creëren van plekken waar mensen elkaar kunnen ontmoeten.”

B.D.L.: Maar dat is toch niet genoeg? Ik ken heel wat mensen die geen tijd hebben om op een pleintje te gaan zitten om te praten of een basketbalwedstrijdje te spelen. Ze hebben vaak al moeite om hun eigen vrienden een plek te geven in hun jachtige leven.

D.J.: Het is niet alleen op straat dat die ontmoeting gebeurt. Er is ook de school bijvoorbeeld. De school is dé plek waar mensen, – zelfs als ze niets anders gemeen hebben dan het hebben van een kind of kleinkind -, elkaar ontmoeten. Als de school dan een afspiegeling van de buurt is, kan dat zorgen voor een betere samenhang in de wijk.

Daarom sta ik ook zo achter het Brede School-concept. Als je als school de rol van ontmoetingsplek op je neemt, dan kunnen ook ouderen of alleenstaanden die niet automatisch te maken hebben met de school, die als hub gebruiken. Ook bibliotheken en gemeenschapscentra zouden die rol moeten opnemen.

B.D.L.: Helaas zijn veel scholen net niet de afspiegeling van de wijk. Veel middenklasse-ouders doen er alles aan om hun kinderen in bepaalde scholen te krijgen omdat ze bang zijn dat de kwaliteit van de wijkschool niet goed genoeg is omdat er veel anderstaligen zitten, veel kansarme kinderen, … Hebben ze een punt?

D.J.: We moeten toch ook eens zeggen dat alvast het Nederlandstalige onderwijs in Brussel alles in acht genomen zo slecht nog niet is, hé. Het Onderwijscentrum Brussel (OCB) heeft hier een belangrijke rol in gehad: ze hebben de scholen nieuwe en efficiënte methodes rond bijvoorbeeld taalverwerving in een meertalige context bijgebracht en dat levert resultaat op. Middenklasse-ouders kunnen vaak thuis zelf ook bijsturen; het zijn vooral kansarme kinderen die een vogel voor de kat zijn als het op school misloopt.

“Het zijn vooral kansarme kinderen die een vogel voor de kat zijn als het op school misloopt.”

De kwaliteit van een school heeft trouwens minder te maken met het profiel van de leerlingen die men heeft, maar vooral met de stabiliteit – het verloop – en de kwaliteit van het leerkrachtenteam. Kunnen zij een antwoord bieden op de specifieke uitdagingen in hun school of niet? Een stabiel team kan dat beter.

Door te veralgemenen doe je natuurlijk altijd mensen onrecht aan, maar globaal gezien is die kwaliteit helaas niet altijd gegarandeerd. Ik maak me ook zorgen voor de toekomst. Ik zie steeds meer mensen in de lerarenopleiding die de dt-regels niet onder de knie hebben, de basis van de Franse grammatica niet kennen, zelf moeite hebben met rekenen met breuken, … Hoe willen ze dat dan overbrengen op hun leerlingen?

B.D.L.: Moeten de lerarenopleidingen dan niet gewoon strenger worden? Waarom geef je zo’n onderwijzers en onderwijzeressen sowieso een diploma?

D.J.: Langs Nederlandstalige kant krijgen de hogescholen en universiteiten hun financiering onder meer op basis van het aantal diploma’s dat ze afleveren. Als ze leerlingen tegenhouden, snijden ze in hun eigen vingers. Er is dus een structurele incentive om mensen toch te laten slagen. In hoeverre dat echt al een negatieve rol speelt, kan ik niet nagaan. Belangrijker is echter dat de instroom veranderd is. Het beroep van leerkracht kampt met een statusprobleem waardoor veel mensen het niet meer willen doen of het als een tweede keuze zien.

Eigenlijk is het problematisch dat we niet durven zeggen dat sommige studenten niet goed genoeg zijn voor de job van leerkracht. In Finland mag je maar aan de lerarenopleiding beginnen als je bij de 10% beste studenten hoort. Hun onderwijs wordt dan ook wereldwijd bij de beste gerekend. Wij zijn samen met Hongarije het laatste Europese land waar leerkrachten en regenten geen master diploma hoefden te hebben. Ook dat stemt tot nadenken.

“Het is problematisch dat we niet durven zeggen dat sommige studenten niet goed genoeg zijn voor de job van leerkracht.”

We moeten maatschappelijk de keuze maken om meer in onderwijs te investeren, leerkrachten met een hoger profiel aan te werven en na te denken over de verloning. Zorg ook voor goede arbeidsvoorwaarden van mensen die via de zij-instroom in het onderwijs belanden bijvoorbeeld. Vandaag is er een HR probleem dat samenhangt met de kwaliteit van onze scholen, dus dat moet onze prioriteit krijgen.

B.D.L.: Is het geen vicieuze cirkel? Scholen met een kansarm publiek vinden moeilijker leerkrachten zodat ze het vaker met beginnende, onervaren mensen moeten doen. En die wonen dikwijls ver van de school zodat ze afhaken als ze een job dichterbij huis vinden. Hoe doorbreek je dat systeem?

D.J.: Het komt altijd op hetzelfde neer: je moet die scholen beter ondersteunen. Zo kunnen ze beter inspelen op de diverse culturele of sociaal-economische achtergrond van hun leerlingen, zo kunnen ze beter rekening houden met de meertalige context.

Om te bepalen welke scholen je prioritair moeten helpen, moet je bekijken of de getuigschriften Lager Onderwijs die ze afleveren, gelijkwaardig zijn. Je kan dat bijvoorbeeld doen door in het zesde leerjaar een algemeen examen te geven. Je vergelijkt dan de leerwinst en scholen die minder goede resultaten kunnen neerzetten, ga je intensief opvolgen.

Als leerlingen met een achterstand aan het middelbaar beginnen, dan is dat namelijk nog moeilijk recht te trekken. En als we dan ook nog in het middelbaar het waterval-systeem zouden aanpakken, kunnen we snel grote vooruitgang boeken.

B.D.L.: Kunnen we dat wel betalen?

D.J.: We geven meer geld uit aan onderwijs dan een aantal landen die het beter doen dan ons. Geld is dus niet het probleem. Het is er. We geven het alleen verkeerd uit! Werken met verschillende ‘netten’, kost ons bijvoorbeeld handenvol geld. Wil je geld vrijmaken? Schaf dan die netten af. Ik besef dat ik tegen een heilig huisje schop, maar de cijfers liegen niet.

De gewoonte om leerlingen te laten overzitten, is nog zoiets. Het werkt niet én het kost handenvol geld. In het Nederlandstalig onderwijs in Brussel blijven 3 op 10 leerlingen minstens een jaar hangen, in het Franstalig onderwijs is dat bijna 7 op 10. Dat kost aan Franstalige kant alleen al 420 miljoen euro per jaar!

“Geld is niet het probleem. We geven het alleen verkeerd uit!”

B.D.L.: Daar raak je pas een heilig huisje. Als leerlingen niet voldoen, dan kan je ze toch niet laten overgaan? Dan haal je toch pas de kwaliteit naar beneden.

D.J.: Maar je mag die leerlingen niet loslaten natuurlijk. Als we die 420 miljoen euro zouden gebruiken voor ondersteuning en remediëring, kunnen we de specifieke tekorten van die leerlingen aanpakken. Zo krijg je ze wel mee en bespaar je iedereen een hoop frustratie. Systematisch twee leerkrachten in de klas is veel efficiënter dan massaal te laten zittenblijven.

En kijk ook naar de zin van bepaalde richtingen. Snit en naad, kantoor, … het heeft geen zin om die richtingen nog aan te bieden want de leerlingen die daar afstuderen vinden wellicht nergens werk met hun diploma. Spiegel dat leerlingen dan ook niet voor. Ik heb technische en beroepsscholen bezocht waar leerlingen nog werken op freesmachines uit de jaren ‘60, er zijn scholen waar men automechanica geeft zonder dat men die leerlingen informatica bijbrengt. Stop daarmee. Breng die opleidingen op niveau of bied ze niet meer aan. Het is geen bezigheidstherapie.

“Kijk naar de zin van bepaalde opleidingen. Breng ze op niveau of bied ze niet meer aan. Het is geen bezigheidstherapie.”

We moeten ook veel meer partnerschappen zoeken met de bedrijven. Ik vrees helaas dat dit nog altijd klinkt als vloeken in de kerk. Natuurlijk moet onderwijs meer zijn dan leerlingen klaarstomen voor de arbeidsmarkt. Maar nu geven veel scholen hun jongeren te weinig aangepaste technische bagage mee. Ze worden als het ware klaargemaakt voor de arbeidsmarkt van 40 jaar geleden. Ik denk dat VOKA terecht klaagt over het niveau van onze technische en beroepsopleidingen. Er zijn ook positieve voorbeelden natuurlijk. De Coovi in Brussel is er trouwens een van. Ik ben er van overtuigd dat samenwerking met privé-partners, veel winst kan opleveren. Laat dat niet afhangen van de goede wil van een directie of een school, maar zorg dat dit overal gebeurt.

B.D.L.: Je hebt gelijk, we hebben deze grondige hervormingen nodig. Alleen zien we dat elke poging om het onderwijs aan te pakken, botst op een muur van mensen die bang zijn voor verandering.

D.J.: Ik erger me rot aan die lethargie in onze maatschappij. Het is te moeilijk. Het ligt aan de migranten. Het zijn de ouders. Dat is flauwekul. We zeggen wel dat onze grijze massa de enige grondstof is die we in België hebben, maar onze ambities om daar iets mee te doen liggen veel te laag. We zijn enkel nog bezig om een systeem dat ooit goed was, op te lappen. Alle ambitie is daarbij verdwenen, zo lijkt wel.

Honderd jaar geleden hebben we de overgang gemaakt van een grotendeels analfabete naar een goed opgeleide bevolking. We hebben overal scholen neergezet en zorgden er zelfs voor dat het mooie gebouwen waren. Waarom zouden we dat nu niet meer kunnen?

Het wordt tijd dat we opnieuw ambitie tonen. Ik help daar graag aan mee. Zeker in Brussel. De uitdagingen zijn hier enorm groot. Maar als het hier lukt, dan maken we echt een verschil. Zo ben ik enorm blij en trots over het ULB project om secundaire scholen op te richten in Molenbeek. Het is niet het moment om bij de pakken te blijven neerzitten.

“Het wordt tijd dat we opnieuw ambitie tonen. Zeker in Brussel.”

B.D.L.: Zie je je oud worden in Brussel?

D.J.: Dat is een opmerkelijke vraag. Ik sta er eigenlijk nooit bij stil dat ik Brussel sowieso nog zou verlaten. Het is hier niet altijd makkelijk en we mogen niet wennen aan wat er fout loopt, aan het geweld en de agressie die er soms heersen. Maar ik voel me hier thuis. Dus ja, graag zelfs.