David Steegen is hét voorbeeld van een modern Brussels Zinneke: hij heeft een Italiaanse moeder en een Limburgse vader die in Brussel zijn komen wonen, ging in het Frans naar school, in het Nederlands naar de muziekacademie en voetbalde in alle talen. Hij is ook een echte spraakwaterval: communiceren zit hem duidelijk in het bloed. Vandaag is hij dan ook woordvoerder van Anderlecht, columnist én voorzitter van TV Brussel. Een babbel over hoe we op de eerste plaats toch allemaal Brusselaar zijn …
David Steegen: De essentie van Brussel is dat heel veel zaken hier ideologie en partijen overstijgen. Buiten Brussel ziet men dat nog niet altijd in. Naast mij woont een socialist, aan de andere kant een groene, maar we willen eigenlijk allemaal hetzelfde: propere straten, goed kunnen leven, veiligheid, goede scholen …
Deze stad is het communautaire trouwens al lang ontstegen. Een voorbeeld: doordat het Nederlandstalig onderwijs veel beter is dan het Franstalige, zitten de meeste kinderen van mijn vroegere klasgenoten op Nederlandstalige scholen. En dat ondanks het feit dat de meeste van mijn klasgenoten eentalig Frans zijn want ik zat in een Franstalige school waar er toen eigenlijk werd neergekeken op de Vlamingen.
Franstalige en Nederlandstalige Belgen zijn trouwens twee minderheden geworden in onze wereldstad. Mijn neefjes bijvoorbeeld hebben Griekse roots. Thuis praten die Grieks met hun vader, ze hebben op straat en op de voetbal Frans opgepikt en met hun moeder spreken ze Nederlands. Zijn dat Vlamingen? I don’t think so. Zijn dat Franstaligen? Ook niet. En dat is nu net kenmerkend voor dé Brusselaar. En dus moeten we ons daarnaar beginnen gedragen. Ik vind dus ook dat we media moeten hebben die op al die gemeenschappen, op dat typisch Brusselse, geënt zijn.
Bruno De Lille: Alleen is dat vandaag niet zo.
D.S.: De media zijn hét middel om de polsslag van een stad te meten. En dan bedoel ik van de héle stad: van Place du Châtelain tot de Scouts van Ganshoren. Maar dat gebeurt vandaag onvoldoende. De denkfout die men vaak maakt is: “We zullen het ondertitelen in alle talen en dan bereiken we iedereen.” Maar zo werkt het niet. Het moet ontstaan van onderuit. Het is belangrijk dat jonge mensen die zelf van Brussel zijn de media maken. Dat heeft niets met chauvinisme te maken maar je moet voeling hebben met de gemeenschap voor je die kunt hertalen. Jammer genoeg merk ik dat diegene die vandaag de boel leiden – op een uitzondering na – al lang niet meer in Brussel wonen of ze zijn zelfs nooit van Brussel geweest.
De media zitten normaal gezien altijd vlak op het gebeuren alleen bij ons is dat niet zo. Dat komt ook omdat ze volledig gesubsidieerd worden. Pas op: ik denk niet dat ze geld moeten opbrengen of zelfbedruipend moeten zijn want dat kan vandaag nog niet. Maar door die 100% subsidies, houdt men in de praktijk veel te veel rekening met wat die “broodheren en –dames” van verschillende politieke pluimage denken of zouden kunnen denken. Het resultaat is dat men verstard reageert.
B.D.L.: Vaak heb ik de indruk dat ze een Nederlandstalige paardenbril ophebben: in plaats van breed Brussels nieuws voor de Nederlandstaligen te brengen, brengen ze vooral nieuws over Nederlandstaligen voor Nederlandstaligen. Maar dan mis je toch heel veel? Want het is toch niet omdat bijvoorbeeld Doulkeridis Franstalig is, dat hij geen impact heeft op het leven van de Nederlandstaligen in Brussel.
D.S.: Zo is dat. Ik apprecieer Doulkeridis trouwens heel erg want hij is pragmatisch en denkt echt aan het algemeen belang. Maar onze media brengen inderdaad vaak liever iets over een tentoonstelling met macramé in een klein gemeenschapscentrum waar niemand komt dan iets wat meer Franstalig is en wellicht veel meer mensen raakt. Nochtans beweegt de gemiddelde Brusselaar zich niet alleen maar binnen de lijntjes van één gemeenschap. We hebben trouwens onze instellingen al lang opengezet voor alle Brusselaars. En nu zouden onze media ook moeten volgen en zouden ze dat taaldenken achterwege moeten laten.
B.D.L.: Moeten we ook geen nieuwe manieren vinden om het publiek te bereiken? Mijn zoon van 10 kijkt amper nog naar televisie. Als hij iets wil bekijken dan zoekt hij het op YouTube. Hij wil ook niet meer wachten, wil zijn filmpjes en clips zien wanneer het hem uitkomt. Zijn onze media daar klaar voor?
D.S. : Kijk, La Dernière Heure verkoopt met moeite nog een gazet, maar hun portaalsite werkt als zot, omdat ze beslist hebben om al het snelle nieuws daar gewoon op te gooien. Daar creëren ze hun bereik mee. Wie daar bovenop nog een gazet wilt, die kan ze hebben, maar de inkomsten komen vooral van online-media.
Ik ga daar niet flauw over doen: ik denk dat ook de Brusselse media hun structuur helemaal moeten herzien. We moeten de hele boel platleggen en dan op een positieve manier heropbouwen: houden wat goed is en stoppen met wat al lang niet meer werkt.
De radio, FM Brussel – hoewel ze een beperkt bereik hebben – zit volgens mij goed: ze stralen Brussel uit én het is goede muziek. Dat hoor ik overal. Vincent Kompany luistert naar FM Brussel op het net in Manchester om een band te houden, de Franstaligen van onze commerciële dienst in Anderlecht hebben de zender ook op staan “parce que c’est de la bonne musique”. Onze radio is dan ook het meest progressieve maar tv denkt nog altijd heel erg lineair. Ik zou liever zien dat ze permanent korte reportages maken, snel nieuws dat ze aan Brusselnieuws.be zouden moeten geven. Dan zit je op het nieuws. En aan Brussel Deze Week zou ik zeggen: “zorg voor meer achtergrond en duiding bij het nieuws. Als Anderlecht Zulte-Waregem helpt om hier in Brussel Europees te spelen, ga dan eens met Rudi Vervoort en Kris Peters praten”. Zo overstijg je het puur lokale. Want er gebeurt hier veel dat best een nationale weerklank mag krijgen. Als zo’n Abdel met jonge gasten uit Molenbeek en Sint-Gillis het Koninklijk Circus volkrijgt, dan is dat namelijk ook buiten Brussel interessant.
B.D.L.: De desinteresse van de Vlamingen voor Brussel ligt toch ook aan onze nationale media? Brussel is steeds vaker een witte vlek op radio, tv en in de tijdschriften. Hoe wil je dan dat de niet-Brusselaars een realistisch beeld krijgen van onze stad?
D.S.: Zowel de Vlamingen als de Walen vinden ons een gedrocht. We zijn iets dat ze niet snappen, of niet willen snappen. En helaas zitten we vandaag ook met een wansmakelijke polarisering. Er was vorige week maar één stad waar geen groot scherm stond toen de Nationale Ploeg speelde. Dan weet je toch genoeg. Ik heb een hekel aan die eng-geestigheid, dat steeds weer mensen opdelen op basis van hun taalverbondenheid. De Vlamingen hebben door de verschillende staatshervormingen bijna alles afgedwongen wat ze wilden hebben en toch blijven ze steken in een minderwaardigheidscomplex. Dat hoeven we allang niet meer te hebben. We hebben alles. Zeker in Brussel leven we met een ongelooflijke luxe: ik kan kiezen of ik mijn kinderen in het Frans of het Nederlands naar het school laat gaan, ik kan ze naar de Franstalige of Nederlandstalige scouts, muziekacademie, enzovoort sturen. De keuze is er. Maar vanaf Dilbeek stopt die geestelijke rijkdom.
En natuurlijk zijn er in Brussel problemen. Het is hier niet altijd rooskleurig. Natuurlijk worden er niet alleen goede maar ook foute beslissingen genomen. Maar Brussel is wel een stad die zichzelf voortdurend in vraag stelt. In Brussel hebben we geen keuze: ofwel neem je je verantwoordelijkheid ofwel niet. Als je ze niet neemt, dan ben je misnoegd. Als je ze neemt dan besef je dat iemand anders soms betere ideeën heeft dan jezelf.
B.D.L.: Ik merk ook dat – in tegenstelling tot wat veel Vlamingen denken – de Franstaligen in Brussel wel degelijk bezig zijn met de efficiëntie van ons bestuur, de organisatie van het Gewest, de verhouding met de gemeenten… Maken we het hen, door te doen alsof dit alleen een Vlaamse bezorgdheid is, niet moeilijker dan nodig?
D.S.: De mentaliteit van de Franstalige gemeenschap, zelfs al beseffen ze nog altijd niet echt dat ze ook een minderheid geworden zijn, is inderdaad aan het veranderen. Tijdens mijn humaniora op het Sacré-Coeur-college was het nog van “la grande culture française et les petits flamands”. Dat lieten ze je voelen, ik heb er toen echt respect moeten afdwingen. Maar die ingesteldheid is snel aan het verdwijnen. Steeds meer Franstaligen beseffen intussen bijvoorbeeld ook dat hun onderwijs op niets trekt.
Je krijgt daardoor ook een generatie die in het Nederlands naar school is gegaan. Vincent Kompany is daar een uitstekend voorbeeld van maar er zijn er vele Kompany’s, alleen kunnen die meestal minder goed shotten en krijgen ze dus minder weerklank (lacht). Bij Anderlecht zie ik dat: er zijn daar Franstalige Marokkanen die door hun scholing perfect Nederlands spreken en voeling hebben met ‘ons’, met de Nederlandstalige gemeenschap. En dat is nu eens écht Brussel.
Dat is niet alleen maar charmant, die gasten denken effectief niet in vakjes zoals wij nog veel te vaak de neiging hebben. Het is toch fantastisch dat we door ons goed Nederlandstalige onderwijs, dat open stond voor iedereen, zo’n positief resultaat hebben bereikt.
B.D.L.: We moeten nu wel opletten dat we dat onderwijs niet opnieuw beginnen te sluiten.
D.S.: Voilà, dat is waar. Dat gebeurt als je op je eigen eiland wil wonen. Daarom verafschuw ik wat er in Vlaanderen gebeurt. Ik begrijp dat niet. Ik ben van het principe “iedereen welkom”. Maak mensen medeverantwoordelijk. Als je je op jezelf terugplooit met een minderwaardigheidscomplex, dan krijg je net het omgekeerde: een wij – zij verhaal. Bij Anderlecht hebben we een aantal trainers, Marokkaanse Brusselaars, die ook leraar zijn. Die zijn tweetalig, pedagogisch geschoold, enzovoort. Die hebben iets te bieden, het zijn “rijke mensen”. Als je die mensen echter puur zou beoordelen op hun taalverbondenheid, dan krijgen die nooit een kans. Maar het zijn de daden die moeten spreken.
B.D.L.: Een mooi positief verhaal maar ook in Brussel worstelen toch enorm veel mensen met een stempel waar ze niet vanaf geraken. Omdat ze een andere kleur hebben, een andere herkomst, enz… Ik besef dat niet makkelijk is want, en ik merk het ook bij mezelf, we steken mensen toch zo snel in vakjes…
D.S.: Dat is waar en het is contra-productief. Maar hoe je ermee omgaat, hangt Voor een deel ook van jezelf en van je opvoeding af. Mijn Limburgse grootmoeder was geabonneerd op La Libre Belgique en sprak wel eens een mondje Frans omdat dat goed stond. Het was dan wel Frans met veel haar op. Ik was haar grootste trots omdat ik, haar oudste kleinkind, in het Frans naar school ging in Brussel. Met haar moest ik dus altijd Frans spreken, voorlezen uit mijn schriften. Ik buitte dat geweldig uit (lacht). De Italiaanse kant van de familie had een veel armere achtergrond. Ik had wel een oom, Rocco Granata, die wereldster was geworden en waar we naar opkeken, maar toch was dat meer het klassieke migrantenverhaal. Maar al die ervaringen hebben mij en mijn zus heel erg verrijkt. Je pikt dingen op en je bouwt daarop verder. Ik kan me niet inbeelden dat ik me, zoals bijvoorbeeld die Syriëstrijders die vanuit Vilvoorde zijn vertrokken, volledig zou terugplooien op mijn roots of op een gemeenschap.
Daarom moet we ook veel positieve verhalen laten horen over jongeren die slagen. Kijk bijvoorbeeld naar de jongeren in onze opleidingen: allemaal jongeren, ook heel veel kansarmen, die talent hebben. Zo hebben we Lukaku en Godeau ontdekt. Duizenden mooie verhalen. Trouwens, als wij jeugd opleiden met ons Purple Talents-programma, dan is de belangrijkste voorwaarde – naast talent hebben – het humanioradiploma behalen. En we helpen hen daarbij. Een groot aantal kinderen die het anders nooit gehaald zouden hebben, halen dankzij ons wel hun diploma. Laat dat zien, laat zo’n voorbeelden horen. Zoveel mooie verhalen en we komen niet verder dan de bevoegde ministers aan het woord te laten wanneer ze een lint doorknippen. Dat moet ook gebracht worden maar er is zoveel meer te tonen dan altijd diezelfde mensen bij altijd dezelfde evenementen die al duizend jaar bestaan. En zo zitten we terug bij de rol van onze Brusselse media.
B.D.L.: Moeten we niet evolueren naar een Brussel-gevoel, waarbij het dan niet meer meespeelt welke taal je thuis spreekt en het alleen je engagement voor de stad is dat telt?
D.S.: Inderdaad. Het is natuurlijk zeer menselijk van bij een groep te willen behoren. Ik ben half Italiaan en ik dweep daar ook wel eens mee. Als de nationale Italiaanse ploeg speelt, ben ik meer voor Italië dan voor de Belgen. Maar dat is niet erg zolang je maar open blijft staan voor elkaar. Dat is voor mij typisch aan de echte Brusselaars: het zijn echte bastaards, zinnekes, culturele sponzen, … Uiteindelijk kiezen ze voluit voor de stad, ze nemen de stad tot zich. Mijn vrouw was 34 toen ze vanuit Kortrijk in Brussel kwam wonen. Ze had ook vooroordelen, ze geeft dat toe, maar ze wil hier nooit meer weg. En ook al ergeren we ons dood aan het zwerfvuil, het ambetante vandalisme en de kleine criminaliteit, ik moet er niet aan denken om in een fermette in het pajottenland te gaan wonen. Niet dat ik daarop neerkijk, maar dat is mijn leven niet. We wonen nu in Ganshoren maar zijn aan het wachten tot onze kinderen het huis uit zijn om dan naar het echte centrum van Brussel te komen. Ik moet de stad voelen of het gaat niet.