Blijkbaar slaagt de Vlaamse Overheid er niet in om Brussel te voorzien van degelijke sportinfrastructuren. Getuigt het dan niet van goed bestuur dat je probeert om er lokaal het beste van te maken?

Maar wat zegt Muyters in De Standaard? “Brussel klaagt continu over geldgebrek, maar dan is er plots wel geld om scholen, crèches en sportinfrastructuur te bouwen. Dat komt gewoon neer op Vlaanderen pesten.”

Wil iemand mij eens duidelijk uitleggen hoe je je gepest kunt voelen als een ander jouw falen zelf probeert op te lossen omdat er anders niets gebeurt?

De kern van het probleem rond de sportinfrastructuur in Brussel ligt in de wetgeving. Sport is namelijk gemeenschapsmaterie en dus een bevoegdheid voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in Brussel. De Commissie krijgt hiervoor jaarlijks een geïndexeerd bedrag van 800.000 euro van de Vlaamse Overheid om mee een Brussels regionaal en lokaal sportbeleid te ontwikkelen. Met dit bedrag is het uiteraard onmogelijk om sportinfrastructuren te vernieuwen of uit te breiden. De VGC werkt dan ook flankerend, zorgt voor extra sportaanbod, lesgevers, ondersteuning sportclubs, andersgeorganiseerd sportaanbod, toegankelijkheid van het aanbod, personen met een handicap…. .

Gelukkig kunnen de Brusselse gemeenten zelf investeringssubsidies aanvragen bij Vlaanderen. Maar, om hier kans op te maken, moet de gemeente in kwestie instappen in het “Sport voor Allen-decreet”. En voor dat laatste legde de Vlaamse Overheid een erg hoge barrière op: deelnemende gemeenten moeten namelijk een Nederlandstalige sportbeleidcoördinator, een aparte Nederlandstalige sportraad én een apart Nederlandstalig sportbeleidsplan hebben. Geen enkele van de gemeenten kan aan deze voorwaarden voldoen gezien het specifieke karakter van Brussel. Dit maakt dus dat zij naast deze middelen grijpen.

Nu, binnen het impulsbeleid dat Muyters nu voert, kan de VGC ook sportinfrastructuren verbeteren of aanleggen, maar enkel op voorwaarde dat ze zelf eigenaar van de grond of de infrastructuur is, iets wat uiterst zelden voorkomt. Zo was het tot mijn grote spijt recent voor de VGC onmogelijk om met Vlaamse middelen een Finse piste te realiseren. De VGC is immers niet in het bezit van grond die zich daartoe leent. Ook de broodnodige renovatie van het VUB-zwembad ligt moeilijk: dit is immers een privé-instelling. En zo kan ik nog heel wat voorbeelden opsommen.

De situatie zou nog houdbaar zijn, mocht Vlaanderen dan rechtstreeks zijn verantwoordelijkheid in Brussel opnemen. Brussel heeft bijvoorbeeld nog steeds geen BLOSO-centrum is in Brussel. Er zijn bijgevolg ook geen BLOSO-sportkampen en -klassen op het Brusselse grondgebied. En om het cynisme ten top te drijven: wij moeten zelfs extra betalen om toegang te krijgen tot Blosodomeinen in Vlaanderen, zoals dit bijvoorbeeld het geval is in het domein Hofstade.

Ik stel me dan ook luidop de vraag waar de Brusselnorm, waarover sprake is in het Vlaams Regeerakkoord, gerespecteerd wordt in het investeringsbeleid in de Brusselse sportinfrastructuur? De Brusselnorm die BLOSO hanteert is alvast 0,0% in plaats van 5%.

Wanneer minister Muyters tijdens een interview letterlijk zegt “Wij behandelen de steden en gemeenten in Brussel hetzelfde als in Vlaanderen” dan knelt daar net het schoentje, want hij weet zeer goed dat dat in Brussel niet mogelijk is, tenzij hij de regierol en de middelen rechtstreeks aan de VGC toekent.

Brussel heeft dringend nood aan een concreet en sportief sportbeleid, waarbij Vlaanderen zijn plichten vervult en de hand reikt naar Brussel in plaats van elk initiatief af te straffen. Vandaar dat wij voorstellen aan Vlaanderen om de VGC namens de 19 gemeenten te laten optreden. Op deze manier wordt het wel mogelijk om infrastructuurprojecten uit de grond te stampen in Brussel, in overleg met Vlaanderen uiteraard.

Bruno De Lille, VGC-collegelid bevoegd voor Sport