Sinds 2011 is Dirk De Clippeleir algemeen directeur van de Ancienne Belgique. Hij begon ooit als promotiemanager bij De Standaard, werkte daarna als topman voor een aantal platenfirma’s (EMI & Universal) en begon uiteindelijk een eigen firma waarmee hij managers en CEO’s coachte en begeleidde. Onder zijn leiding doet de AB het steeds beter: het muziekhuis scoort dan ook hoog in allerlei internationale lijstjes van topconcertzalen. Dirk De Clippeleir woont al 16 jaar in Brussel en heeft zijn hart aan onze stad verloren. Een babbel over muziek, nieuwe concertzalen en de band van de AB met Brussel.

Dirk De Clippeleir: Toen ik directeur werd, was de discussie over het Brussels karakter van de AB in volle gang. De AB  is natuurlijk een sterk merk in de muziekwereld, niet alleen in België, maar ook daarbuiten. En een sterk merk is in principe overplaatsbaar. Je zou morgen bijvoorbeeld een AB Amsterdam kunnen oprichten, maar het zou niet dezelfde AB zijn want we zijn tegelijkertijd heel erg met de stad Brussel verbonden. En dat vind ik een troef. Sinds mijn aanstelling leg ik dan ook meer en meer de nadruk op dat Brusselse aspect. We zijn een Vlaams huis en daar zijn we trots op, maar we proberen tegelijk meer en meer deel uit te maken van het rijke cultuurleven in de stad. Dat is niet altijd eenvoudig: het zou makkelijker zijn met een grote parking voor de bezoekers, de vrachtwagens van de artiesten veroorzaken soms hinder, … Maar de AB aan de rand van de stad zou een stuk van zijn eigenheid verliezen.

Bruno De Lille: de AB stond in het verleden echter niet altijd open voor samenwerking met de andere culturele huizen of met de stad Brussel. Jij wil dat isolement dus doorbreken?

D.D.C.: Zeker. Dat zijn we de laatste tijd ook zeer actief aan het doen. Je moet weten dat de AB in 2008 en 2009 door twee zware crisisjaren is gegaan met relatief grote verliezen en dan plooi je je automatisch terug op jezelf. Dat is begrijpelijk, maar natuurlijk niet goed. Als je samen met anderen projecten opzet, dan kan je grotere en mooiere initiatieven realiseren met minder middelen. Daar worden zowel je partners als je publiek beter van.

Bovendien is er zoveel rijkdom en ervaring te putten uit samenwerking met andere cultuurhuizen. Uit een coproductie met bv. Bozar leer je, omdat ze de organisatie daar op een andere manier aanpakken. Die wil om samen te werken moet er natuurlijk binnen de hele sector zijn en dat is vandaag helaas nog niet zo. Ik vind het bijvoorbeeld fantastisch wat het Brussels Kunstenoverleg doet, maar stel tegelijk vast dat het niet echt gedragen wordt door alle grote huizen. Het is soms te gemakkelijk om aan de zijlijn te blijven staan. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel.

We willen die openheid ook naar de buurt tonen. We zitten namelijk in een buurt waar wij hinder veroorzaken. We beseffen dat en dus proberen we het leefbaar te houden voor onze buren. We stoppen vroeger dan veel andere zalen, we hebben toiletten geplaatst om het wildplassen tegen te gaan – wat door de buurt heel erg geapprecieerd werd -, we stellen onze vergaderzaal open voor het buurtcomité, enzovoort. En we brengen natuurlijk ook voordelen voor de horeca, want we trekken elke avond 2000 mensen aan.

B.D.L.: Wie zijn dat dan? Zitten daar veel Brusselaars bij?

D.D.C.: Ik denk dat de AB bijna iedereen bereikt. Maar het is wel zo dat bijvoorbeeld “allochtonen” bereiken voor ons veel moeilijker is. Als er een Vlaamse groep op het podium staat, dan komen er Vlamingen. Sowieso. Als het een Marokkaanse, Turkse of Afrikaanse groep is, dan volgt dat publiek niet automatisch. Zo hadden we eens een optreden geboekt van de populaire Congolese groep Staff Benda Bilili, een fantastische groep muzikanten met een handicap uit Kinshasa. De zaal zat stampvol, maar er waren geen Congolezen. Want wat bleek? De Congolese gemeenschap wou niet geassocieerd worden met “gehandicapten”.

Het is nog veel moeilijker om de verschillende cultuurgemeenschappen samen in de zaal te krijgen. Zelden vind je in de zaal de verscheidenheid van de stad terug. Eigenlijk is de AB meestal of Vlaams, of Franstalig of urban. Om dat probleem op te lossen moet je volgens mij beginnen bij de artiesten zelf. Als de artiesten meer gaan samenwerken, – zoals de groep van Tuur Florizoone die met verschillende taalgemeenschappen werkt – dan krijg je wellicht een gemengd publiek.

B.D.L.: Dat is natuurlijk geen louter AB-probleem. Ook andere Brusselse cultuurhuizen worstelen met de vraag hoe ze de diversiteit van de stad binnen hun publiek kunnen krijgen. Maar vaak lukt het niet. Dan organiseert men bijvoorbeeld een Marokkaans festival en is de teleurstelling groot als blijkt dat de Brusselaars met Marokkaanse roots niet massaal komen opdagen. Ik denk dat je gewoon programmatoren met een andere etnisch-culturele achtergrond moet aanwerven.

D.D.C.: Klopt, de directieleden van de AB zijn gemiddeld 45 jaar en zijn allemaal blanke mannen. Er werken wel allochtonen in de AB maar dan in de vaste schoonmaakploeg, in het café of bij de bewaking, maar dus niet in “den bureau”. Daar moeten we aan werken. We hebben ook heel weinig vrouwen en geen anderstaligen aan de top van de AB trouwens.

Onze programmatoren zijn vandaag allemaal Vlamingen. Zij kennen de muziekscène heel goed, maar als je bijvoorbeeld een Marokkaan zou aannemen dan wordt de programmatie zeker anders.  Wat je bij ons zou moeten hebben, is een jonge, liefst vrouwelijke programmator die uit de urban scene komt en die ook kent. Dat heeft niets met positieve discriminatie te maken, we hebben als AB die andere inbreng gewoon nodig. Want ik ben zeker dat die persoon dan andere groepen zal selecteren, andere concerten zal plaatsen dan we vandaag doen. We letten er intussen wel op dat we voor onze ‘Artists in Residence’ minstens één Brusselse groep selecteren.

B.D.L.: Jij hebt zelf een voorgeschiedenis als “platenbaas”, je komt dus uit een milieu dat heel erg in moeilijkheden zit op dit ogenblik. Veel artiesten kunnen niet meer leven van hun albumverkoop maar moeten het eerst en vooral hebben van hun optredens. Velen dromen er ook van om eens in de AB te kunnen spelen. Hoe ga je daar vanuit de AB mee om? Want het legt een grote verantwoordelijkheid bij jullie.

D.D.C.: Ik denk dat de AB voor alle Belgische en zelfs voor veel internationale, artiesten een mooie stap voorwaarts in de carrière is. Dat is een luxe maar legt ook een enorme druk op onze schouders. We organiseren elk jaar zo’n 300 concerten maar we krijgen wekelijks al zo’n 150 à 300 aanvragen van artiesten om in de AB te mogen spelen. We moeten dus keuzes maken. De AB programmatie bestaat voor 40% uit lokale, veelal jonge artiesten. We doen dat door ons ‘Artist in Residence’-project waarmee we 3 jonge artiesten drie jaar lang intensief begeleiden en speelkansen geven, door kleine concerten in de Music Village te organiseren, door jaarlijks honderd concerten in de Club te programmeren, we hebben het Huis 23 geopend om daar ook nog een aantal jonge artiesten te laten optreden en we zetten in de grote zaal altijd jonge artiesten in het voorprogramma van meer gevestigde waarden.

Het vreemde is natuurlijk dat de platenfirma’s het vreselijk slecht doen – de verkoop is teruggevallen tot een verwaarloosbaar laag cijfer in veel gevallen -, maar er zijn nog nooit zoveel jonge muzikanten en zoveel jonge groepen geweest als vandaag.

B.D.L.: Misschien is het een teken dat ze de platenfirma’s niet nodig hebben? Het is erg makkelijk geworden om bijvoorbeeld thuis op je computer een demo op te nemen.

D.D.C.: Het is inderdaad veel goedkoper geworden en je kunt je muziek makkelijker verspreiden, maar je ziet ook dat er geen carrières meer worden opgebouwd. Het zijn allemaal steekvlammetjes. Een groep heeft even succes, maar waar staan ze binnen twee jaar? In dat opzicht was een platenfirma vroeger belangrijk want die gaven je wel de kans om te groeien.

B.D.L.: Waarom gaat de AB in het Amerikaans Theater op de Heizel nog een extra grote zaal uitbaten? Je hebt al Vorst Nationaal, Bozar, de AB en Paleis 12. Krijgen we in Brussel geen overaanbod?

D.D.C.: Goed punt. Alleen heeft Brussel vandaag geen zaal met een capaciteit van ongeveer 1200 toeschouwers. Ze zijn ofwel veel groter of veel kleiner. Nochtans is er nood aan. Niet alleen de AB heeft baat bij zo’n zaal, maar ook de KVS, het Kaaitheater en Théâtre National. Als zij bijvoorbeeld een erg succesvolle voorstelling hebben, zoals een groot dansgezelschap, moeten zij dat gezelschap vier of vijf keer programmeren omdat er veel vraag is. Alleen kunnen ze per keer maar zo’n 600 tickets verkopen, zodat ze vaak met elke voorstelling verlies maken. Als je de voorstelling echter maar twee keer moet boeken en telkens 1500 kaartjes kan verkopen, is de oefening wellicht wel rendabel.

Ik zie het Amerikaans Theater trouwens niet als een tweede AB. Het moet een zaal zijn voor alle Brusselse culturele instellingen. Je zou er ook repetitielokalen voor lokale artiesten kunnen inrichten. Daar is nood aan maar in Brussel hebben we daar vandaag geen plek voor. Wel, doe dat in het Amerikaans Theater. Het nadeel is dat je repetitiezalen wat verder van de Stad af liggen, het voordeel is dat je er geen hinder mee veroorzaakt. Er zijn echt mogelijkheden te over en ik hoop dan ook dat dit als “Brussels initiatief” omarmd wordt, dat het een unieke plek wordt waar alle vormen van cultuur en alle geledingen – van beginnend artiest tot gevestigde waarde – elkaar kunnen ontmoeten. Het klinkt misschien idealistisch, maar ik geloof dat het mogelijk is.

B.D.L.: Is het de bedoeling dat het een winstgevend project wordt of zullen er toch weer subsidies voor nodig zijn?

D.D.C.: Er zal een of andere vorm van subsidies nodig zijn. Het is een vraag die me dikwijls wordt gesteld. Het klopt dat de AB in een zeer afgeslankte versie zonder subsidies zou kunnen draaien, maar niet zonder het gebouw dat we van de overheid krijgen. Net zoals de meeste cultuurhuizen zitten ook wij in een gebouw van de overheid, omdat we de huur van een degelijke infrastructuur niet zelf zouden kunnen opbrengen.  Dat zal met het Amerikaans Theater niet anders zijn.

Ik weet dat die kwestie leeft bij sommige overheidspartners en zelfs binnen de cultuurwereld. Men vraagt zich af waarom de AB steun moet krijgen. Maar die mensen zien meestal niet wat er naast de concerten in de grote zaal nog allemaal bij ons gebeurt: de kleine initiatieven zoals de opnames met jonge artiesten, de eigen projecten, de kansen die wij aan onze “artists in residence” geven. We maken opnames voor hen, videoclips, nemen voor sommigen zelfs managertaken op, we laten ze in voorprogramma’s optreden, we betalen een fotograaf voor een goede hoesfoto en ga zo maar door. De AB is de eerste cultuurinstelling in Brussel die van de Gewestelijke milieumaatschappij 2 sterren kreeg voor onze inspanningen om milieubewust te werken.  Met de opening van Huis 23, waar alle evenementen gratis zijn, hebben we een boeiend educatief aanbod voor de muziekliefhebber toegevoegd. Dat alles kost geld en doe je niet als je een puur commerciële organisatie bent.

Vergeet ook niet dat wij vrij goedkoop zijn in vergelijking met de andere Europese zalen. Onze gemiddelde ticketprijs ligt nu op 23 euro voor de grote zaal en op 12 euro voor de kleine zaal. Niet al onze concerten zijn trouwens uitverkocht. Mensen denken van wel maar dat is niet zo. Dat is zelfs een probleem voor ons: mensen proberen soms zelfs geen tickets te kopen omdat ze er van uitgaan dat het concert toch wel uitverkocht zal zijn. Wat dus niet altijd zo is.

B.D.L.: En dan zijn er nog de gratis concerten zoals de Boterhammen in het Park en de Feeërieën natuurlijk. Waarom organiseren jullie die? Is dat een geste naar Brussel, zoeken jullie daar een ander publiek of …?

D.D.C.: Het is een beetje van alles wat. De Feeërieën gebruiken wij als ontdekkingsfestival. We programmeren dan groepen die zeer onbekend en dikwijls experimenteel zijn. De meeste mensen komen dan voor de sfeer, de gezelligheid en niet echt voor de groep die er speelt. Als zo’n groepen het daar goed doen, nemen we ze soms op in onze jaarlijkse programmatie.

Met de Boterhammen krijgen we de mogelijkheid om jonge artiesten, die bij ons anders nooit de grote zaal vol zouden krijgen, toch een speelplek in Brussel te geven. Als we ze dan samen met gevestigde waarden zoals De Nieuwe Snaar laten optreden, hebben ze de kans om misschien een heel nieuw publiek te overtuigen.

Met de Boterhammen mikken we specifiek op de Vlamingen in Brussel. Vorig jaar hebben we een bevraging gedaan bij het publiek en daaruit blijkt dat een derde van het publiek ambtenaren zijn die even ontsnappen in het Park, een derde zijn gezinnen en een derde zijn Brusselaars.

B.D.L.: Jij bent trouwens zelf al 16 jaar één van die Brusselaars. Waarom heb je voor Brussel gekozen?

D.D.C.: Ik zou nergens anders meer willen wonen. Ik vind het ook belangrijk vanuit mijn functie als Algemeen Directeur van de AB want je begrijpt de stad pas als je er woont. Het is ook een stad die leeft, die bruist. Ik sprak onlangs met iemand uit Londen die vond dat Brussel eigenlijk – ook op cultureel vlak – een veel rijkere stad was dan Londen.

Dat is trouwens een reactie van wel meer van mijn buitenlandse vrienden. Als ik ze rondleid in de stad zeggen ze me telkens weer dat ze niet wisten hoe goed het is in Brussel. Brussel heeft echt een heel negatieve naam en dat is jammer. Natuurlijk lopen er zaken fout maar dat is ook in andere grote steden zo.

Ik vind dat we allemaal moeten ophouden met voortdurend alleen over de negatieve zaken in Brussel te praten. Dat meen ik echt. We moeten ons focussen op het positieve. Door te praten over slechte dingen los je ze namelijk niet op. Ik ben drie jaar bedrijfscoach geweest en ik hielp bedrijfsleiders bij hun ontwikkeling. Dat is juist hetzelfde. Je moet weten waar je de focus legt. Als je voortdurend met negatieve zaken bezig bent, dan word je een verzuurde mens. Het geeft veel meer energie om vanuit het positieve te werken en zo de zaken te verbeteren. Je moet gebruik maken van je sterktes. Dan pas kun je een verschil maken.