Jean-Claude Daoust heeft een uitgesproken visie op de Brusselse werkgelegenheid. Hij is de Algemeen Directeur van het interimbedrijf Daoust en is ook voorzitter van BECI, de Brusselse Kamer van Koophandel. En al durft hij de vinger op  de wonde te leggen en neemt hij geen blad voor de mond als het over de oorzaken van de hoge Brusselse werkeloosheid gaat, toch wordt hij door iedereen gerespecteerd. Hij is dan ook zeer beminnelijk, diplomatisch en altijd bereid om tijd te maken om over zijn passie voor Brussel en de Brusselaars te spreken. Een babbel over onderwijs, racisme, Aalst en Ninove en de oorzaken van de torenhoge Brusselse werkeloosheid …

Jean-Claude Daoust: Het gebrek aan een goede vorming is de grootste drempel voor onze Brusselse werkzoekenden. Werkgevers moeten hun medewerkers vaak buiten Brussel zoeken omdat ze hier niet de gekwalificeerde mensen vinden die ze nodig hebben.

We hebben een aantal grote problemen in het Brussels onderwijs. Zo zijn een heleboel leerkrachten gedemotiveerd, zijn ze technisch achterop geraakt en weten ze vaak ook niet meer wat er in het bedrijfsleven gebeurt. Dat is erg want, hoe kan je leerlingen enthousiast maken als je er zelf niet meer in gelooft? We hebben daarvoor onlangs een stichting opgericht die onder meer de scholen en de bedrijven dichter bij elkaar moet brengen. We zullen de leerkrachten de kans geven om stages te volgen in bepaalde bedrijven. We willen ook meer bedrijvenbezoeken organiseren en de bedrijfsleiders zullen in de examenjury’s gaan zitten om zo de studenten mee te beoordelen.

Een paar jaar geleden zou dit onbespreekbaar zijn geweest in veel scholen, maar vandaag geloven gelukkig meer en meer leerkrachten in zo’n open school. Trouwens, als leerkrachten beter weten hoe het er aan toegaat in de bedrijven, dan kunnen ze hun leerlingen ook beter sturen. Ze weten wie er potentieel heeft. Ik weet best dat een school veel meer is dan alleen maar een plek waar je jongeren klaarstoomt voor een of ander bedrijf, maar het is interessant voor zowel scholen als bedrijven om meer contacten met elkaar uit te bouwen. In Ierland zitten schooldirecties en bedrijfsleiders om de drie jaar samen om de programma’s te bekijken: waar kan het moderner, waar zijn er aanpassingen nodig, wat is het profiel van de mensen die nu gerekruteerd worden, …

Bruno De Lille: Zijn er ook niet heel wat leerlingen die gewoon nooit zullen aarden in het traditionele schoolsysteem?

J-C.D.: Ik geloof dat je gelijk hebt. Dat zijn dan die jongeren die afhaken vanaf ze veertien, vijftien zijn. Ze gaan niet meer naar school, de scholen gaan er niet actief achteraan dus de ouders zijn niet op de hoogte of volgen hun kinderen te weinig op … Zo modderen ze enkele jaren aan, ze worden achttien en dan staan ze bij ons: ze gaan een interim-bureau binnen op zoek naar werk want ze willen geld verdienen. En op dat ogenblik ontdekken ze dat ze die opleiding, die vorming, dat diploma wel nodig hebben om aan werk te geraken. Voor die jongeren die eigenlijk schoolmoe zijn, moeten we met het bedrijfsleven en de overheid echt de handen in elkaar slaan. In Duitsland is dat dagelijkse kost: vanaf veertien jaar kunnen die jongeren daar deeltijds in een bedrijf aan de slag. Als je ze een interessante afwisseling van werkervaring en enkele nuttige vakken kunt geven, dan hoeven ze niet verloren te zijn voor de maatschappij. Maar vandaag lukt dat blijkbaar niet.

We zouden rond bepaalde opleidingen ook wat meer ‘show’ moeten maken. Er zijn lassers nodig, er zijn elektromecaniciens te weinig, maar niemand begint aan die opleidingen omdat ze te weinig gepromoot worden of een te negatief imago hebben. Maar die lassers, die elektromecaniciens, loodgieters en ga zo maar door, die verdienen vaak beter dan veel bedienden. We moeten die beroepen dringend opwaarderen. Zo zouden we bijvoorbeeld niet meer over ‘knelpuntberoepen’ moeten spreken, want dat klinkt negatief en dat schrikt af. Ik zou ook geen ‘knelpuntberoep’ willen hebben (lacht). Waarom hebben we het niet over ‘toekomstberoepen’? Want dat zijn het. Als je zo’n opleiding begint, ben je zeker van een job.

B.D.L.: Het gebrek aan een goede talenkennis is toch ook een probleem?

J-C.D.: Ja en neen. Hoeveel Fransen zijn er niet die in Kortrijk gaan werken? Het hoeft dus niet altijd een probleem te zijn. Het hangt er van af voor welke job je aangeworven wordt en niet iedereen moet een boek in drie talen kunnen schrijven. Maar het is inderdaad bedroevend om vast te stellen hoe laag de kwaliteit van het taalonderwijs is. De Brusselse kinderen zijn op jonge leeftijd vaak al meertalig maar dat is op een basisniveau. En ons onderwijs slaagt er niet in dat niveau substantieel naar boven te krijgen. Ze spreken een beetje Frans, een beetje Nederlands en een beetje Arabisch of Turks maar het is eigenlijk niet goed genoeg. En dat is nefast als mensen hogerop willen. Hier laten we veel kansen liggen.

Nu het is eigenlijk nog erger, we spreken hier over het aanleren van meerdere talen. Maar ik stel vast dat heel wat mensen die afstuderen aan Franstalige scholen zelfs niet zonder fouten in het Frans kunnen schrijven. We hebben onlangs vier boekhouders met Marokkaanse roots naar een cursus Frans moeten sturen omdat ze niet foutloos met onze klanten konden communiceren. Ze waren goed in boekhouden maar werden op school blijkbaar niet op hun taalfouten aangesproken. Maar als ze willen groeien als boekhouder, dan moeten ze ook bellen met klanten, mails versturen, een verslag opstellen en dat moet dan wel in een correct Frans gebeuren. Gelukkig zijn ze gemotiveerd genoeg om die inspanning te doen maar dat is toch iets wat je van de school zou mogen verwachten.

B.D.L.: Nu zijn er natuurlijk heel wat Brusselaars die wel een diploma hebben, maar die toch niet dezelfde kansen op werk krijgen: racisme speelt toch ook een grote rol in het al dan niet vinden van werk?

J-C.D.: Laat me duidelijk zijn: racisme bestaat vast en zeker. Maar tegelijk zie ik de zaken positief evolueren. Als ik de situatie van vandaag vergelijk met die van vijftien jaar geleden, dan is de houding van werkgevers en bedrijven enorm veranderd. Ik heb nog de tijd gekend dat HR-directeurs me schriftelijk vroegen om nooit een Marokkaan naar hen toe te sturen. Zwart op wit op papier. Dat is vandaag niet meer denkbaar. Vorig jaar hebben we misschien twee keer problemen gehad met bedrijven die ons lieten voelen dat ze geen allochtone werknemers wilden. We gaan daar niet op in, zeggen hun duidelijk dat wij altijd zoeken naar de mensen met de beste kwalificaties en meestal draaien ze dan wel bij. Maar goed, het feit dat we maar twee gevallen meer hebben terwijl mijn bedrijf actief is in 30 Belgische steden, toont vooral aan dat het een uitdovend probleem is. De tijd is daarin onze beste vriend al zou hij misschien iets sneller mogen lopen.

Bruno De Lille: Dat geldt misschien voor de aanwervingen, maar is dat ook zo binnen de bedrijven? Op de werkvloer bestaat er toch ook veel racisme.

J-C.D.: Dat klopt. Er zijn veel voorbeelden van bedrijven waar de bedrijfsleiders zeer open zijn en waar het toch fout loopt omdat een of andere ‘kleine’ chef vooroordelen heeft en niet wil meewerken. We hebben zelf zo’n geval gehad: we kregen de vraag van een Brussels topbedrijf om hen een onthaalbediende te sturen. Ze hadden een onthaal met drie mensen en één ervan ging met pensioen. De bedrijfsleider had beslist dat ze, naast de Waal en de Vlaming die er werkten, ook een tweetalige Brusselse medewerkster wou aanwerven en dan nog het liefst iemand met een migratie-achtergrond. Ze wou daarmee aantonen dat het bedrijf diversiteit belangrijk vond.

Alleen zag de chef-receptie dat anders. Zij vond het niet goed voor het bedrijf dat een ‘gekleurd’ persoon het onthaal zou verzorgen. Dus wie wij ook stuurden, het was nooit goed genoeg. Het heeft even geduurd voor we doorhadden wat er scheelde, er is uiteindelijk een gesprek geweest en het verhaal is positief afgelopen. Maar het toont wel aan dat je als bedrijf ook intern iedereen moet proberen mee te krijgen. Je moet zowel extern als intern een diversiteitsstrategie ontwikkelen anders krijg je dit soort problemen.

B.D.L.: En wat met de hoofddoek?

J-C.D.: Ik ben 200 % pro neutraliteit dus ik denk dat men op het werk beter niet toont welke godsdienst men aanhangt. Ik heb het moeilijk met mensen die een hoofddoek dragen of zich om godsdienstige redenen niet scheren, het MIVB-probleem (lacht). We hebben dat dan ook in ons arbeidsreglement staan voor onze consulenten en directe medewerkers.

Op ons onthaal werkt bijvoorbeeld een jonge vrouw. Ze is moslima al weet ik dat nog maar sinds kort. Ze had het er nooit over en ik heb de vraag ook nooit gesteld. Op zekere avond staan we samen in de lift op weg naar huis. En vlak voor ze buiten gaat, zet ze een hoofddoek op. Dat was haar manier om haar godsdienst te respecteren en toch bij ons te kunnen werken. Ik vind dat een goede manier.

Nu, we zijn een uitzendbureau waar ook met dienstencheques wordt gewerkt. Wij zenden dagelijks 3000 personen uit als poetshulp. Ik weet niet welk percentage van die mensen een hoofddoek draagt. Ik snap ook wel dat die vrouwen het vaak niet gemakkelijk hebben. We worden er vaak mee geconfronteerd: vrouwen die twee, drie maanden als uitzendkracht gaan werken en daarna stoppen, omdat de druk vanuit de man of de omgeving te groot is geworden. En dan blijven ze thuis. Ze hebben geen keuze denk ik. Ik leef mee met die vrouwen.

B.D.L.: Misschien een vreemde vraag: is er eigenlijk sowieso wel werk genoeg voor al die Brusselse werklozen?

J-C.D.: Neen. Er is geen werk voor iedereen. Maar de werkeloosheidsgraad ligt hier in Brussel wel abnormaal hoog. Voor een stuk is dat te verklaren door de zaken die we daarnet hebben aangehaald. Maar voor een ander deel komt dat door een arbeidsmarkt die niet actief genoeg is.

Als wij als interimbureau op zoek gaan naar hooggeschoolden, dan beginnen wij in de omgeving van Aalst, Ninove, … Mijn concurrenten en ik gebruiken de VDAB-websites nu al tien jaar: we hebben een uitgebreide toegang en met enkele kliks hebben we iemand aangeworven. Als een zoekopdracht langer dan drie dagen onbeantwoord blijft op de website, krijgen mijn werknemers in de Vlaamse steden een telefoontje van een VDAB-onsulent om te vragen of we al iemand gevonden hebben. Dat is proactief werken. Dat gebeurt niet door Actiris. Hun website is passief en minder gemakkelijk te gebruiken. De medewerkers van Actiris zorgen er vooral voor dat het sociaal dossier van de werkzoekende in orde is, maar helpen hem niet aan werk.

En als ze al mensen doorsturen, dan krijg je als werkgever kandidaten die vaak totaal niet beantwoorden aan je vraag. Omdat er geen controle is op de competenties van de werkzoekenden. Als ik naar Actiris ga en ik zeg dat ik boekhouder ben, zelfs al ben ik het niet, dan word ik ingeschreven als boekhouder. Als je bij de VDAB als werkzoekende zegt dat je boekhouder bent, vragen ze je diploma of testen ze of het echt zo is. En na een half uur ga je buiten met drie mogelijke werkaanbiedingen.

Actiris zou de werkzoekenden ook veel meer moeten pushen om bepaalde opleidingen te volgen. Wij zoeken bijvoorbeeld heel wat cateringpersoneel. Geen hooggeschoolde jobs maar wel jobs waar je een basisopleiding horeca moet voor gevolgd hebben. Als Actiris me dan zegt dat ze niemand hebben die deze jobs kan invullen, dan ga ik ervan uit dat ze een aantal werkzoekenden gaan aanzetten om toch zo’n vorming te gaan volgen. Maar dat gebeurt nog niet. Gelukkig is er nu met Gregor Chapelle een nieuwe algemeen directeur die dit ook begrepen heeft en die de dienst wil bijsturen. Maar het zou sneller moeten gaan vind ik. Ik heb niets tegen mensen van Aalst of Ninove (lacht) maar als we jobs hebben in Brussel zou het toch logisch zijn dat we mensen van ter plekke kunnen aanwerven.

B.D.L.: Of dat we zelfs Brusselaars naar Aalst en Ninove zouden kunnen sturen.

J-C.D.: Als we de werkeloosheid hier echt naar beneden willen krijgen, dan zal dat inderdaad ook nodig zijn. We moeten de Brusselaars niet naar Antwerpen of Oostende sturen maar een job vinden binnen het gebied dat overeenkomt met de Brussels Metropolitan Region zou toch mogelijk moeten zijn. Je rijdt bovendien tegen de files in wat ook een voordeel is.

B.D.L.: Door een eigen bedrijf op te richten, vinden mensen natuurlijk ook werk. Moeten we dat ook niet meer promoten?

J-C.D.: Absoluut. Alleen zal dat niet gemakkelijk gaan want ondernemer worden, is in de ogen van veel mensen een groot risico, is niet aantrekkelijk. Het gaat in de media altijd over belastingen, de zware lasten, de vele uren, … En er kan inderdaad wel een en ander gebeuren om die lasten voor opstartende bedrijven te verlichten. Maar het zou ook al veel helpen mochten we succesvolle bedrijfsleiders wat vaker in de bloemen zetten zodat die successen gekopieerd kunnen worden door de jonge generatie. Er zijn veel verhalen waar we trots mogen op zijn, zeker in de nieuwe economie. We hebben eigenlijk een ‘Justine Henin en Kim Clijsters’-effect nodig voor ondernemingen.

Heel veel zaken die we besproken hebben zouden we eigenlijk met overheid en bedrijfswereld samen moeten kunnen opzetten. Bedrijfsleiders moeten ook leren dat ze zich niet enkel tot hun bedrijf kunnen beperken, ze hebben ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als je een goed draaiend bedrijf wil hebben en met gekwalificeerde mensen wil werken, dan moet je ook willen investeren in de maatschappij. Ik kan er niet goed tegen als bedrijfsleiders me vertellen dat zij geen tijd hebben. Als ze kunnen gaan golfen, dan kunnen ze ook op andere vlakken actief zijn: door in een examenjury te zetelen, jongeren te begeleiden, te steunen waar het kan…

B.D.L.: Tot slot: u bent voor mij een zeer Brussels personage. Hoe belangrijk is Brussel voor u en voor wat u doet?

J-C.D.: Ik ben een geboren Brusselaar, mijn vaders familie woonde in Namen, mijn moeder kwam van Brugge. Ik pas me wel gemakkelijk aan: als ik in Gent ben heb ik daar klanten en vrienden en dan voel ik me daar ook goed. Maar toch blijft Brussel mijn stad. Ik ken Brussel dan ook door en door. Het is moeilijk om het uit te leggen, maar ik voel gewoon dat ik hier thuis hoor.