Nathalie Slosse schrijft kinderboeken. Niet over avontuurlijke muizen of over weerwolven en vampiers maar over “moeilijke” onderwerpen. Omgaan met zelfdoding, wat als je mama of je papa zwaar ziek is, … Populair word je er wellicht niet mee maar ze kunnen voor kinderen die zoiets meemaken echt wel het verschil maken. Dat is voor mij typisch Nathalie: ze zoekt niet naar de erkenning of naar bekendheid, ze doet wat ze zelf nodig vindt om de maatschappij beter te maken. Dus wordt er gepicknickt voor een autovrije binnenstad of gaat er een guerilla-gardening-actie door voor meer groen in Brussel, dan vind je haar daar. Ik babbel met haar over wonen in Brussel, tweetalig onderwijs, het belang van boos en verdrietig te mogen zijn voor kinderen en haar eigen eindeloze engagement …
Nathalie Slosse: Ik ben in het centrum van Brussel geboren, in het Sint-Jans-ziekenhuis. Mijn jeugd heb ik in Anderlecht doorgebracht maar toen ik volwassen werd wou ik absoluut naar het centrum. Het enige jaar dat ik Brussel achter me gelaten heb, was toen ik een jaar in Leiden ben gaan studeren. Maar daarna kon ik niet snel genoeg naar Brussel terugkeren. Hier gebeurt het, er zijn weinig plekken die zo leven. En er zijn nog heel wat andere voordelen: ik woon vlakbij het Zuidstation dus ik heb zelfs geen auto nodig. Ik heb wel het geluk gehad dat ik mijn huis heb kunnen kopen voor de prijzen op de huizenmarkt explodeerden. Het zou vandaag heel wat moeilijker zijn om hetzelfde te kunnen kopen in de buurt waar we wonen.
Bruno De Lille: Je hebt twee kinderen. Voor veel mensen is de geboorte van hun kinderen het moment dat ze wegtrekken uit de stad. Heeft het jouw kijk op Brussel veranderd?
N.S.: Ik ben zelf een stadskind dus ik ben wel een en ander gewoon. Maar natuurlijk beleef je de stad anders als je zelf kinderen hebt. Alleen al praktisch: op een bepaald moment kon ik mijn huis niet uit met de kinderwagen omdat we in onze buurt overal sluikstorten hadden. De trottoirs lagen letterlijk vol zodat ik er niet meer langs kon. Plots merk je ook dat heel veel zaken niet op kindermaat gemaakt zijn: kasseien zijn sowieso al niet aangenaam maar om als kind veilig te fietsen op een hobbelige kasseistraat, is bijna onmogelijk. Gelukkig is er wel een positieve evolutie: straten die heraangelegd worden, de sluikstorters worden aangepakt.
Ik zie bovendien meer voordelen dan nadelen: in vergelijking met andere kinderen zijn mijn zoon en mijn dochter door de stad erg zelfstandig geworden. Ze zijn zelfs op hun jonge leeftijd al erg streetwise, kunnen situaties goed inschatten. Doordat ze naar een Franstalige school gaan, zijn ze ook vlot tweetalig en dat is ook een groot voordeel.
B.D.L.: Was het een bewuste keuze om je kinderen in het Franstalig onderwijs in te schrijven?
N.S.: Ja en nee. We hebben bewust voor een crèche gekozen omdat we ze die meertalige start wilden meegeven. Maar toen ik mijn zoon in kleuterschool moest inschrijven, ben ik eerst langs enkele Nederlandstalige scholen in de buurt gegaan. Alleen kwam ik daar op een ontzettend lange wachtlijst terecht. Vlakbij was er dan een Franstalige school waar wel nog plaats was en dus hebben we hem daar naartoe gestuurd. En nu zouden we niet meer anders willen: het is een enorme meerwaarde als je kinderen echt tweetalig zijn.
Ik merk aan familieleden die niet goed Frans spreken dat die zich vaak niet op hun gemak voelen. Mijn kinderen kunnen kiezen, ze spelen daarmee, ze voelen zich niet geremd. Bovendien is er qua vrijetijdsaanbod plots meer dan dubbel zoveel keuze. Als je alleen in het Nederlandstalige aanbod shopt, ben je veel beperkter.
B.D.L.: Veel Nederlandstalige Brusselaars denken dat het aanbod langs Franstalige kant beperkter en minder creatief is.
N.S.: Mijn ervaring is dat dat cliché niet klopt. Het is absoluut niet alleen de Nederlandstalige kant die dynamisch is. Kijk naar de Academie hier vlakbij: die hebben zelfs voor zeer jonge kinderen een zeer goed aanbod. Ook de stages van de Stad Brussel zijn erg goed en goedkoop bovendien. Natuurlijk organiseert het gemeenschapscentrum De Markten ook leuke dingen. Maar het aanbod is beperkter en je moet er zeer snel bij zijn als je je kind wil inschrijven. En ook als volwassene gaat er een hele wereld extra voor je open als je zowel langs Nederlandstalige als langs Franstalige kant rondkijkt.
B.D.L.: Wat vinden je kinderen daar eigenlijk zelf van?
N.S.: Mijn zoon heeft er nooit een probleem van gemaakt. Hij luisterde veel, begon iets later dan andere kinderen te spreken maar heeft dat daarna ruimschoots ingehaald. Mijn dochter was in het begin wel gefrustreerd. Ooit zei ze me “mijn mond wil dat niet praten”. Maar ook dat is achter de rug. Als ze thuis speelt, hoor ik ze intussen soms in het Frans praten dus dat zit wel goed.
En vergeet niet dat ook wij bijleren. Dat vinden onze kinderen trouwens fantastisch: mijn dochter was zeer trots toen ze me het Franse woord voor varkenssnuit kon leren. Het is voor ons soms een ontdekkingstocht door de Franse cultuur. Want er is wel degelijk een scheiding: de kinderliedjes die ze leren zijn voor ons onbekend en wat ze doen op het schoolfeest is helemaal anders dan wat ik vroeger moest doen. Gelukkig is er dan internet om al eens de tekst van een liedje of een rijmpje op te zoeken.
B.D.L.: Hoe komt het volgens jou dat het Franstalig onderwijs zo’n slecht imago heeft?
N.S.: De kwaliteit van de scholen kan soms erg ongelijk zijn. Wij hebben onze kinderen ook weggehaald op de eerste school waar ze zaten omdat we niet tevreden waren. We hadden het gevoel dat de leerkrachten daar niets meer verwachtten van de kinderen in hun klas. Ze hadden het opgegeven om hen iets bij te leren, het was meer opvang dan school. Je zag het ook letterlijk: als de bel ging, spurtten de meeste leerkrachten weg van de school. Intussen zijn we erg tevreden over de school waar onze kinderen nu zitten: de betrokkenheid van de leerkrachten is ook veel en veel groter en dat maakt echt wel een verschil.
B.D.L.: Je schrijft kinderboeken over ziekte, zelfdoding, werkloosheid, … Moeilijke thema’s dus, hoe ben je daar mee begonnen?
N.S.: Toevallig eigenlijk. Toen mijn zoontje 2 jaar oud was, kreeg ik borstkanker. Dat was erg ingrijpend voor mij maar ook op mijn zoontje maakte dat erg veel indruk. Ik wou er met hem over praten, het hem uitleggen maar ik stelde vast dat er zo goed als geen materiaal bestond om dat met zo’n jonge kinderen aan te pakken. Dus heb ik zelf creatieve manieren gezocht om dat te doen. De dokters en kinesisten die zagen wat ik deed met mijn zoontje, vonden dat interessant en deelden dat zelf met andere patiënten die ze behandelden. Iemand zei me op een bepaald moment: “Zorg dat je hier door komt en daarna kan je er nog iets goed van maken.” En dat zinnetje is blijven hangen.
Het was voor mij ook een manier om zin te geven aan die tegenslag. Ik was altijd wel al gefascineerd door kinderboeken maar tot dan toe had ik nooit de stap gezet om er zelf een te gaan schrijven. Het verhaaltje op zich is trouwens maar een middel, het gaat vooral om de creatieve manier die ik uitgewerkt heb om kinderen een beetje beter te laten begrijpen wat ziek zijn is, wat omgaan met pijn is, hoe je afscheid kunt nemen …
B.D.L.: Hoe krijg je je boek uiteindelijk bij de kinderen die het nodig hebben?
N.S.: Door hard te werken. Want het is niet omdat je een uitgever hebt, dat het daarna vanzelf gaat. Het zijn ook taboe-onderwerpen: omgaan met een levensbedreigende ziekte, zelfdoding, werkloosheid, … Ik heb vaak het gevoel dat het moeilijker is om aandacht te krijgen voor je boek als het geen feelgood-verhaal is.
Het helpt wel dat ik veel positieve reacties krijg van mensen die het boek gebruikt hebben. Ik word dan ook geregeld gevraagd om er een lezing over te geven en dat helpt ook. Zo spreek ik af en toe voor leerkrachten in opleiding. Die studenten zijn enorm geboeid door het emotionele van de kinderen waar ze later mee zullen omgaan. Het jammere is wel dat ze er vaak geen tijd meer voor hebben eens ze les geven.
B.D.L.: Het zou eigenlijk wel moeten gebeuren …
N.S.: Kijk, ik snap dat het niet eenvoudig is om te werken rond emoties als er vijfentwintig kinderen in je klas zitten. Maar het kan wel degelijk en je moet er niet bang voor zijn. Veel leerkrachten beginnen er niet aan omdat ze er niet op voorbereid zijn en schrik hebben van iets in gang te zetten, dat ze dan niet meer onder controle zullen krijgen.
Nochtans moet je de dood, ziekte en pijn niet weggommen. Je hebt daar ook geen grote woorden voor nodig. Gebruik dingen die gebeuren: stel dat de goudvis van de klas sterft, dan kan je de kinderen van de klas leren om daarmee om te gaan. Je geeft ze ervaringen die ze kunnen gebruiken als het dichter bij hen gebeurt.
Ook al is het moeilijk, dan nog is het beter van het op tafel te leggen. Mogen boos en verdrietig zijn, zelf je gevoelens mogen uiten zonder in een bepaalde rol geduwd te worden … het kan zo bevrijdend zijn voor de kinderen in je klas. Zo leer je ze empathie hebben, begrip opbrengen voor elkaar. Er wordt veel aandacht gegeven aan de strijd tegen pesten. Wel, empathie kunnen tonen voor elkaar zorgt ervoor dat er veel minder gepest wordt.
B.D.L.: Je houdt ervan van je ergens in te smijten zie ik.
N.S.: Engagement is erg belangrijk voor mij. Het is wat het leven boeiend maakt. Iets maar met halve goesting doen, lukt me niet. Ik heb dat van thuis uit ook meegekregen. Van jongs af liep ik mee in de vredesbetoging tegen de kernwapens, voerde ik actie voor meer fietspaden en ga zo maar door. Dat heeft me rijker gemaakt dus ik doe dat ook met mijn kinderen.
Je moet er dan wel voor zorgen dat je positief genoeg blijft naar je kinderen toe, ze moeten hoop blijven hebben. Als je piekert over het klimaat, je zorgen maakt over de ellende in de wereld, de bootvluchtelingen, de oorlog in het midden-oosten, … dan is het risico dat ze enkel maar negatieve dingen horen en dat ze merken dat je je vaak machteloos voelt. Dan moet je proberen, zelfs al is het niet altijd evident, van er dan toch een boodschap van hoop aan te koppelen.
Wij maken altijd duidelijk aan onze kinderen dat iedereen op zijn niveau kan meehelpen om de wereld te verbeteren en dat wij dat doen door bijvoorbeeld zonder auto te leven, ons huis super goed te isoleren en alleen naar de buurlanden op reis te gaan.
B.D.L.: Wat zou jij willen veranderen aan Brussel?
N.S.: De stad moet veiliger worden: als ik met mijn kinderen door Brussel fiets dan is het vaak met een bang hart. Ik zou ook veel meer groen en speelruimte willen want in vergelijking met andere steden mankeert ons dat wel. En men zou moeten stoppen met elk plekje open ruimte vol te zetten. Het wordt hier één groot betonblok. Het is zo frustrerend dat je veel leegstand ziet en dat men toch het beetje resterende vrije ruimte volbouwt. Ze nemen alle rustplekjes weg.
In de Marollen is dat gebeurd aan het commissariaat, in de Krakeelwijk, aan Nieuwland … Ik snap dat de druk op de woningmarkt groot is en dat er scholen moeten bijkomen. Maar als je de tram moet nemen voor je ergens een groene ruimte vindt, dan ben je verkeerd bezig. Soms, als je ergens binnengluurt, zie je kleine groene paradijsjes. Misschien moeten we proberen van die open te stellen voor de buurt?
B.D.L.: Wil je oud worden in Brussel?
N.S.: Absoluut. Ik denk niet dat je me hier nog wegkrijgt. Het zit me in het bloed: sommige mensen genieten van de wijdsheid van de zee, geef mij maar de grote markt en de straatjes er rond. Ik vind het fijn van daar rond te lopen en te kijken naar al die toeristen die komen genieten van “mijn” stad. Ken je het liedje Downtown van Petula Clark? Zo voel ik me in Brussel. De stad helpt me er altijd weer bovenop.
Wil je meer weten over de boeken van Nathalie Slosse en over de projecten die ze opzet om volwassenen en kinderen samen te leren omgaan met tegenslagen, dan kan je terecht op haar website www.talismanneke.be. Doen!