Wim Vandekeybus wordt internationaal erkend als een vernieuwend choreograaf. Met Ultima Vez, zijn dansgroep, speelt hij voorstellingen van Mexico tot Tsjechië, van Braga tot in Brugge. Zijn repetitieruimte waar hij de meeste van zijn voorstellingen maakt, vind je echter in het hartje van Molenbeek. Ik babbel met hem over het levende Molenbeek, positieve discriminatie, de besparingen op de cultuursector en de schoonheid van het onaffe …

Wim Vandekeybus: Ik ben eigenlijk van de Kempen, van Herentals. Ik heb een tijdje in Leuven gestudeerd, in Antwerpen gewoond toen ik bij Jan Fabre werkte en ik ben in Brussel terechtgekomen toen ik mijn eerste eigen voorstelling wou maken. Ik had geen geld, ik was totaal alleen maar ik wou koste wat kost “What the Body Does Not Remember” op het podium krijgen. Mijn probleem was dat ik zo weinig dansbagage had, dat ik moeilijk kon uitleggen wat voor een stuk het zou worden. Ik kon vooral goed duidelijk maken wat het niet zou zijn. Dat was mijn truc.

En toen hoorde ik de muziek van Maximalist! van Thierry De Mey en Peter Vermeersch. Ik dacht: die mensen moet ik ontmoeten. Dus dan heb ik met Thierry afgesproken en die zag mijn project helemaal zitten. Ik daarna naar Louise De Neef, hun manager en die vroeg: “hoeveel geld heb jij voor de muziek?”. En ik zei “niks”. En zij: “Als mijn mannen dat willen doen, dan moet ik mij daarachter zetten. We gaan samen geld zoeken”. Eigenlijk is zij toen ook mijn manager geworden. Ik kreeg een kamertje bij hen en ik ben niet meer uit Brussel weggegaan.

Bruno De Lille: Wat beviel je dan zo in Brussel?

WV: Voor mij, als Kempense Vlaming, was dat een wereld die openging. Die Franstalige cultuur is heel anders dan de Vlaamse cultuur. Het zit soms ook in kleine gewoontes. Als zij aten, dan kookten die samen, ze babbelden, alles passeerde de revue … In Vlaanderen was het toen nog van ‘eten en zwijgen’ hé.

Louise De Neef huurde toen elke maandag, de sluitingsdag van de theaters, een theater af en zei tegen een aantal kunstenaars, architecten en muzikanten: doe iets. Vijftien minuten. Muziek, architectuur, dans … Ze nam het theater in. Dat was ongelooflijk bruisend, super interessant, elke keer anders. Die mensen hadden zo’n connectie met de wereld. Ik heb hier echt met een open blik naar de wereld leren kijken.

Er kon hier ook heel veel gebeuren. Mijn eerste voorstelling is bijvoorbeeld in coproductie opgezet met de AB. Ik heb als jonge gast de Ancienne Belgique overtuigd dat ze dans moesten programmeren. En zo zijn mijn eerste twee stukken daar opgevoerd. Dat is toch geweldig. Die openheid. Er was niet veel maar mensen waren wel bereid om kansen te creëeren.

BDL: Was Brussel toen al een dansstad?

WV: Helemaal niet. We hebben er een dansstad van moeten maken. Als we in een dansstudio wilden repeteren, dan moesten we die met weinig geld zelf uit de grond stampen. Zo hebben we drie, vier garages opgekuist, de auto’s eruit gesleurd, er een dansvloer in gelegd en van die verwarmingen geïnstalleerd die je hoofd verbrandden terwijl je voeten nog altijd ijskoud waren. Sommige van die studio’s bestaan trouwens nog altijd.

BDL: Je hebt nu een vaste studio in Molenbeek. Je maakt er je stukken maar je stelt je studio ook open voor de buurt. De Zinneke Parade mocht er werken, Centrum-West komt er langs, in de zomer geef je bewegingscursussen voor mensen uit de buurt … Vind je het je verantwoordelijkheid als kunstenaar om dat soort zaken te doen?

WV: Je kunt in zo’n buurt toch niet gewoon binnenstappen en je deuren toe doen. Op Flagey hebben we 10 jaar lang een studio gehad en daar hebben wij niks buurtwerking gedaan. Die deur was op slot. Zelfs de buren kenden ons niet. Als ik daaraan terugdenk, vraag ik me soms af: waarom voelden we ons daar niet geroepen om ons open op te stellen? Ik denk echter dat het een wisselwerking is. Deze buurt heeft het niet gemakkelijk maar het is een buurt met een hart. Molenbeek leeft echt. Het centrum begint dan weer soms te gelijken op een bunker van European Community People.

Weet je, kunst mag niet in een bubbel zitten. De stukken, de films die ik maak zijn verbonden met het echte leven, die kan je niet gaan isoleren. Een kunstenaar die zichzelf op een verhoogje zet … ik ben daar niet voor. Natuurlijk heb ik zelf niet altijd tijd voor dat buurtwerk. Een voorstelling maken is erg intensief. Maar ik heb een fantastisch team dat dat dan opvolgt. Het is fijn dat we dat kunnen doen. Heel fijn. Ik wil er ook absoluut geen statement van maken, het gebeurt allemaal heel naturel.

Er zijn mensen die tegen Yassin Mrabtifi, een van de dansers in mijn jongste voorstelling Talk to the Demon, gezegd hebben: “Il t’a pris parce que tu es un Marocain”. Wel, dat klopt absoluut niet. Het is niet omdat je bruin of blind of anders bent, dat je interessant bent. Ik ben daar heel strikt in.

BDL: Het is toch fijn dat je af en toe een positief voorbeeld tegenover alle negatieve clichés kunt stellen.

WV: Absoluut maar het is niet nodig om minder eisen te stellen. Ik ga altijd op zoek naar dansers die iets bijbrengen aan het stuk. En soms is dat een Marokkaan, een Rus of een Latino en soms niet. Ze hebben me vroeger wel eens gevraagd: “Waarom maak je niet eens een voorstelling met alleen maar Marokkanen”. Dan denk ik “maar waarom zou ik dat nu doen?”

Het is ook niet nieuw voor mij. Ik werk nu met Yassin. Meteen stond hij paginagroot in de pers: Marokkaan, moslim, corpulent maar toch dansen, maakt het. We’ve got a story. Als ze mij dan interviewen zeg ik: “Ja, maar dat deed ik 17 jaar geleden ook al.” Ik heb toen een stuk en een film gemaakt met Saïd Gharbi, een blinde Marokkaan. Mountains Made of Barking was gebaseerd op zijn roots, zijn familie, … Integratie is al veel langer bezig dan we denken.

Ik zoek graag variatie, ik dubbel niet graag met iets. Waarom is Yassin zo goed? Omdat Gala Moody er naast danst. Als je die twee naast elkaar zet, dan worden ze allebei veel beter. En dat is vaak zo: een Scandinavische danser wordt beter als je die met een Latino laat optreden. Die mix is in Brussel overal aanwezig en dat maakt de stad voor mij ook fijner dan bijvoorbeeld Parijs dat toch veel agressiever is op dat vlak. Brussel is opener.

BDL: In hoeverre is een organisatie als Ultima Vez ook een onderneming, een bedrijf? Voel jij je bedrijfsleider?

WV: Als je bedoelt of ik over lijken ga, dan helemaal niet. Maar ik ben in die zin een bedrijfsleider dat ik wel verantwoordelijk ben voor de job van heel wat mensen. Dansers, technici, de mensen in mijn bureau, … We hebben momenteel drie stukken die tegelijkertijd rondtrekken dus dat is een hele organisatie. Ik moet steeds meer papierwerk doen. Mijn bureau heeft eigenlijk veel te veel werk en dan zou ik wel iemand extra willen aannemen. Maar ik moet ook naar het financieel evenwicht kijken. En dat is moeilijk op dit moment.

We hebben door de besparingen op de cultuursector een serieuze cut gehad: zelf kregen we minder subsidies en omdat heel wat cultuurhuizen ook minder binnenkregen, voel je dat dubbel. Ze dingen af op de prijs, ze cancelen voorstellingen … Maar onze engagementen lopen wel verder. Met Ultima Vez moeten we de helft van ons budget uit eigen inkomsten halen. Dat is heel veel in vergelijking met veel culturele huizen. Dus moeten we op elke euro letten. Volgend jaar is er een grotere voorstelling met meer dansers gepland, dus zullen we schulden moeten maken. Als we voldoende spelen en we doen het jaar erna een iets kleiner stuk, dan kan dat. Maar de druk op mij wordt wel groot natuurlijk. Want als ik afhaak, dan laat ik veel mensen in de steek.

BDL: Je hebt natuurlijk wel een grotere vrijheid dan die cultuurhuizen die bijna uitsluitend van subsidies moeten leven.

WV: Ok, ik heb een grotere vrijheid maar ik heb die ook zelf gecreëerd. Dat is hetzelfde met mijn film. Ik schreef een script, ik heb dan 10 jaar moeten zoeken naar middelen maar nu maak ik de film die ik wil maken. Dat is vrijheid voor mij. Natuurlijk, het is niet omdat je een goede choreograaf bent, dat je ook goed kunt schrijven en regisseren. Daarom moet je aanvaarden dat je soms hulp moet zoeken.

Kijk, ik heb geen diploma, ik heb nooit dans gestudeerd … maar net daardoor kon ik in de dans iets vernieuwen. Dat heb ik nu ook met film. Je betaalt er wel voor natuurlijk. Ik heb er heel lang over gedaan voor ik te weten kwam hoe ik moest schrijven voor een film. Maar dat plantrekken heeft ook een waarde. We denken te snel dat we dingen niet zullen kunnen omdat we er niet de juiste opleiding voor hebben gehad, omdat we minder begaafd zijn of de goede omkadering niet hebben gekregen … Maar misschien wordt het autistische kindje wel de beste kunstenaar. Veel dansers komen uit gebroken gezinnen en vonden in de dans hun uitweg. Dat plantrekken, dat is hun kracht. Ik vind dat trouwens ook terug bij veel Brusselaars.

BDL: Wat kan er volgens jou beter in Brussel?

WV: Brussel moet opletten dat het niet te afgelikt wordt. Ik vind het chaotische aan de stad wel interessant. Ik geef altijd het voorbeeld van Ljubljana in Slovenië. We waren daar net na de oorlog met Servië met Jan Fabre. Jan gaf dan interviews en werd daar door meisjes van 18 op de rooster gelegd. Als Jan dan vroeg “en wat doe jij?”, dan zeiden die “I’m a poet, i’m a photographer”. Ga hier maar eens zoeken naar een meisje van die leeftijd dat zegt “I’m a poet”. Je vindt ze niet. Maar nu vind je ze daar ook niet meer. Ljubljana is zowat het Genève van Oost-Europa geworden. Het vechten is er uit. In Brussel heb je dat rauwe, dat chaotische wel nog. Maar het verandert en we moeten opletten dat het niet te “af” geraakt. Affe steden zijn sowieso minder interessant.

BDL: Nu zijn er veel mensen die dat net niet leuk vinden, die zeggen dat het tijd wordt dat Brussel wat beter georganiseerd wordt.

WV: Sorry hoor, maar kijk naar hoe ze de Marollen aan het opkuisen zijn. Ze gaan daar nu zelfs een grote parking maken. Daar gaat mijn hart van bloeden. De weinige authentieke plekken die we nog hebben, maken ze kapot. Ik werk momenteel aan een film met een Gentse monteur. En dan gaan we na het monteren daar in een café zitten, die man kijkt rond en zegt “Zo’n bar vind je in Gent toch niet meer”. En dan denk ik “Zo hebben we er 100 in Brussel”. Maar we moeten ze koesteren. Anders krijg je een stad op maat van de toeristen. Maar zo’n stad leeft niet meer. Het zou toch een ramp zijn als dat verdwijnt. Echt, dat onaffe is wat Brussel zo’n interessante stad maakt …

BDL: Zie je jezelf oud worden in Brussel?

WV: Soms zie ik wel eens oude mensen in Brussel waarbij ik denk “Oef, de stad is toch eenzaam”. Maar ik denk dat ik genoeg vrienden heb die mee oud zullen worden. Er zijn natuurlijk wel een aantal dingen die je dan meer comfort kunnen geven: ik hou bijvoorbeeld niet van december en januari, de kerstsfeer, die kerstmarkt, … Dus misschien trek ik tijdens de winter dan wel naar mijn broer in Portugal of ga ik rondreizen.

Ik vind Brussel fijn omdat ik er altijd heel graag naar terugkom. Je kunt hier twee jaar weggaan, terugkomen en zeggen: “Not so much changed, that’s fine, that’s ok”. Dus nee, ik zie mij nog niet meteen migreren.