Sommige mensen zijn actief, sommige mensen zijn erg actief en dan is er Karel Lowette. Hij heeft een architectenbureau, was voorzitter van VOKA comité Brussel, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Ancienne Belgique en is nu co-voorzitter van Brussels Metropolitan. Een gesprek over de manier waarop Brussel zich ontwikkelt, over hoe ondernemingen en bewoners dezelfde stads-belangen hebben en over de administratieve “regulitis”…
Karel Lowette: Ik onderschrijf de grote richtlijnen die de politiek uittekent in het belang van de ontwikkeling van ons Gewest, maar ik merk vaak dat, wanneer de administratie het kader moet vertalen in regels en voorschriften, men vervalt in regelzucht en men zich vooral bezig houdt met details. Zo verliest men te vaak het grote verhaal uit het oog. Om er een karikatuur van te maken: je werkt mee aan een fantastisch project en het strandt op een discussie over de draaicirkel van de Wc-deur. Ik kan veel voorbeelden geven van situaties waar ik met ambtenaren aan de tafel zit en denk: “Over wat zijn wij nu aan het lullen?”. Dat is heel erg frustrerend.
Bruno De Lille: Ik denk dat elke Brusselaar dit herkent. De meeste mensen vragen zich af waarom een administratie zich zo vaak blind staart op details.
K.L.: Men houdt te weinig rekening met de bewoners van Brussel. Er zijn een heleboel mensen die ondanks de negatieve kantjes van de grootstad, doelbewust voor Brussel kiezen. Ik ben trouwens een van hen. Wel, het beleid zou wat vaker afgestemd mogen zijn op die bewoners, het zou fijn zijn om dat als bewoner wat meer te voelen. Om die mensen hier te houden en ook om nieuwe bewoners aan te trekken. Het is belangrijk om een visie te ontwikkelen die vertrekt van wat de Brusselaars zelf nodig hebben.
Als bewoner maakt het parkeerbeleid mij bijvoorbeeld erg ongelukkig. Ik maak me ongerust als ik zie hoeveel auto’s er de laatste 20 jaar zijn bijgekomen, dan is dat niet houdbaar. De Brusselaars op de eerste plaats zetten betekent dan dat we het autobezit moeten ontmoedigen door bij de inrichting van de openbare ruimte voluit te kiezen voor de fiets. We moeten veel meer straten omvormen tot fietsstraten. We hebben een dergelijk groot verkeersnet dat het perfect mogelijk is om heel wat straten autoluw of zelfs volledig autovrij te maken. Ik fiets veel en graag. Ik ben dan ook met een Hollandse getrouwd (lacht). Waarom zou een Belg minder graag fietsen dan een Nederlander? Ik zie geen enkele reden. Wat ik wel zie is dat we het niet voldoende stimuleren. Het moet ook veiliger worden zodat je ook met kinderen kunt rondfietsen in de stad.
B.D.L.: Plaats maken voor de fietser kan alleen maar door de plaats van de auto’s te beperken. Kan je je daar als oud-voorzitter van VOKA comité Brussel in vinden?
K.L.: Ja, want ik vind dat we keuzes moeten durven maken. Je kunt je bedrijven maar toegankelijk houden als je een deel van de auto’s gaat weren. Diegene die zich voor zijn werk moet verplaatsen, die moet een auto kunnen hebben. Maar er komen veel te veel mensen met de wagen werken die hun auto ondergronds parkeren, hem de hele dag ongebruikt laten staan en pas ’s avond terug wegrijden. Maak dus werk van een meer uitgebreid openbaar vervoer bijvoorbeeld, investeer in het Gewestelijk Express-net, … Als mensen op hun gemak zijn, niet snel naar huis vluchten om file te vermijden, dan gaan ze ook gemakkelijker iets drinken of eten in de stad of komen ze sneller naar een concert in de AB bijvoorbeeld (lacht). Ik heb het gevoel dat we de wereld aan het verbeteren zijn op dit ogenblik …
B.D.L.: Moet een architect een wereldverbeteraar zijn?
K.L.: Neen, maar je hebt wel een verantwoordelijkheid naar zowel je opdrachtgevers als de stad waarin je werkt. Veel architecten gaan veel te snel in op een telefoontje van een mogelijke klant. Dan zijn ze vijf minuten later aan het tekenen. Dat doe ik nooit. Ik begin altijd met de vraag: “Hoe kunnen we het project dat de klant neerlegt, overstijgen?”. Mijn bureau doet veel huisvestingsprojecten. Ik vraag altijd aan mijn medewerkers om zich in de plaats te stellen van de toekomstige bewoner van dat pand: “Zou je er willen gaan wonen?”. Als daar het antwoord neen op is, dan zijn we niet goed bezig. Dan moeten we het beter doen. Zo bouw je aan levenskwaliteit en zorg je ervoor dat mensen zich goed voelen in Brussel.
B.D.L.: Het Gewest bouwt via de GOMB heel wat woningen. Sommige projecten passen binnen de wijk, andere projecten lijken wel eilandjes te vormen. Op papier zijn die wijken wellicht gemengder geworden, maar is dat in de praktijk ook het geval?
K.L.: Ik heb een keer voor de GOMB gewerkt op een appartementsgebouw van 35 eenheden waar we erin geslaagd zijn om in overleg de zes laagste verdiepingen als gesubsidieerde appartementen en de vier bovenste als “markt-conforme” appartementen te verkopen, waardoor je binnen je gebouw alvast een fantastische mix krijgt: de bewoners nemen dezelfde lift, dezelfde parking, zetten hun fiets op dezelfde plaats, enzovoort. Ik ben ervan overtuigd dat men dit soort projecten zou moeten stimuleren. Zeker omdat er nog veel werk is om de kwaliteit van de huisvesting in Brussel te verbeteren.
Als het gaat over de kwaliteit van de openbare ruimte, dan zie ik dat de wijkcontracten daar een zeer belangrijke rol hebben in gespeeld en dus niet afgebouwd mogen worden. Bovendien is het zo dat de privé volgt als de overheid het initiatief neemt om de openbare ruimte aan te pakken. Als de overheid het voorbeeld geeft, voetpaden verbreed, fietspaden aanlegt, bomen plant, vuilbakken zet, hondentoiletten voorziet, enzovoort… , dan volgt de privé. In onze straat hebben ze twee jaar geleden het voetpad heraangelegd en sindsdien hebben zeker tien eigenaars hun huisgevel gerenoveerd. Omdat het proper is, willen de mensen ook zelf hun eigendom proper houden. De overheid kan dus zaken in gang zetten zelfs zonder altijd alles te moeten betalen. De bomen in onze straat bijvoorbeeld, worden onderhouden door de buurtbewoners, ze zetten er nog wat plantjes bij enzovoort… Er worden voldoende initiatieven genomen, zolang de overheid het goede voorbeeld maar geeft.
B.D.L.: Brussel zet nu volop in op passiefbouw. Ben jij daar als architect gelukkig mee?
K.L.: Ja maar we moeten verder durven gaan. Het is goed dat we durven poneren dat Brussel passief moet zijn vanaf 2015. Maar andere landen gaan nog verder. We moeten de stap zetten van passiefgebouwen – die erg zuinig zijn, hun eigen energie behouden – naar actieve gebouwen die zelf energie produceren. Ik heb een aantal klanten die ik overtuigd heb om woningen toe te voegen aan de bedrijfsgebouwen die ze wilden zetten. Het is ongelooflijk hoe je een positieve wisselwerking tussen die twee functies kan creëren. De ene zijn frigo’s draaien en moet warmte afvoeren en de andere heeft warmte nodig. Dat is een heel eenvoudige win-win.
In de vastgoed-wereld voelen we dat er stilaan een mentaliteitsverandering op gang komt. Alleen ligt het financieel nog moeilijk vandaag: een eigenaar die bereid is de lage energie-investeringen te doen, kan die investeringen niet altijd snel terugwinnen. Men is nog onvoldoende bereid om meer huur of een hogere aankoopprijs te betalen voor zo’n woning. Daar zou de overheid wel een rol kunnen spelen. Niet door extra subsidies te geven maar door mensen op te roepen om die meerkosten wel te dragen. Geef de boodschap: “Ga ervoor, want morgen en overmorgen gaan uw kinderen in dezelfde kwalitatief betere huizen kunnen werken en wonen, het loont dus de moeite van de investering te doen”.
B.D.L.: Dé grote uitdaging voor Brussel is de demografische boom. Kunnen we sowieso wel genoeg kwaliteitsvolle woningen zetten voor al die nieuwe Brusselaars?
K.L.: Volgens mij moeten we heel erg inzetten op inbreiding. Helaas lopen we op dat vlak ongelooflijk achter op andere Europese hoofdsteden, het ontbreekt ons aan visie. We bouwen alle open ruimte dicht in plaats van te verdichten waar het logisch is. En dat komt ook weer door een te rigide toepassing van de regeltjes.
In Brussel mag je niet hoger bouwen dan je hoogste buur en maximum drie meter hoger dan je laagste buur. Op zich is dat een goed principe, want anders “is the sky the limit”. Maar in ieder huizenblok heb je een kant waar je, meestal in de hoogte, aan inbreiding kan doen zonder de directe buren daarmee lastig te vallen. Je creëert niet meer schaduw, niet meer windeffecten… Het is met andere woorden een duurzame manier van bouwen. Maar in Brussel kan daar zelfs niet over gesproken worden. Want de regels laten dat niet toe. Waarom geven we de administratie bijvoorbeeld geen vork waarbinnen ze dat soort vergunning toch zouden mogen afleveren? Regels moeten er zijn, maar soms…
B.D.L.: Is wonen boven winkels daar ook geen antwoord op? Je bent zelf bezig met een project voor de Nieuwstraat, hoe zouden we dat daar kunnen laten lukken?
K.L.: Uiteraard. De eigenaars met wie ik rond de tafel heb gezeten – het is een project dat me nauw aan het hart ligt – zijn vragende partij. Maar op dit ogenblik wordt nog altijd gevraagd om een aparte inkomhal te bouwen die op de Nieuwstraat uitgeeft, ook al zijn er andere en betere oplossingen. Je kunt daar zeer ruime en kwalitatief hoogstaande appartementen inrichten met een voordeur in de zijstraat bijvoorbeeld. Zou jij in de Nieuwstraat willen wonen en daar met je boodschappentassen aankomen? Elke dag komt daar gemiddeld 53.000 man voorbij. Nee, jij wil rustig via een zijstraatje, met een trap, een lift of een passerelle naar je appartement kunnen stappen. We hebben een studie gemaakt en weten dat álle huizenblokken in die Nieuwstraat zo toegankelijk gemaakt kunnen worden. Helaas zegt de Stad niet: “Nu gaan we er voor!” en dus gebeurt er (nog) niets.
Misschien zouden sommige privé-eigenaars niet willen volgen. Wel, dan vind ik dat we de kracht en de mogelijkheid moeten hebben om hen te onteigenen. Want zo kan je ervoor zorgen dat in één keer een zee aan woningen kan doen vrijkomen. Super goed gelegen bovendien: je moet daar zelfs geen parkings voorzien. Daar ligt een metro, tram, bussen,… en de weinigen die toch een auto nodig hebben, kunnen in de buurt parkeren. Alles is dichtbij. En je zult zien: hier komen vast en zeker ook heel wat gezinnen op af. Behalve de toegang tot dat huizenblok, heb je als overheid geen enkele onkost.
B.D.L.: Ik ben sterk voorstander van dergelijke gemengde initiatieven, maar vandaag zien we toch nog altijd eerder het omgekeerde gebeuren. Aparte wijken voor wonen, kantoren, winkelstraten waaruit elk leven verdwijnt. Moeten we de gemengdheid dan opleggen?
K.L.: Ik weet niet of je met percentages zult moeten werken, maar bon… Op een bepaald moment ga je het misschien in goede banen moeten leiden. En dan kan het werken. Een van de beste voorbeelden was de Martini-toren. Dat was een multifunctioneel gebouw dat lang goed gefunctioneerd heeft, het beantwoordde alleen niet meer aan de hedendaagse comfortnormen. Het was een uniek gebouw dat we helaas hebben afgebroken. Ik vond dat even erg als de afbraak van het Volkshuis.
In het begin had ik het over “bewoners eerst”. Wel, ik denk dat meteen daarna “de bedrijven” moeten komen. Want wonen en werken zijn voor mij niet tegenstrijdig maar heel erg aanvullend. Toen ik voorzitter werd van het VOKA comité Brussel, wilde ik dat we echt voeling kregen met wat er leeft in deze stad. En dus heb ik ervoor gezorgd dat meer leden Brusselaars waren die hier wonen en werken. Dat evenwicht moeten we goed in de gaten houden: Brussel moet een stad zijn waar het aangenaam is om te wonen maar er moet ook voldoende werk zijn om de stad aantrekkelijk te houden.
B.D.L.: Er is wel werk in Brussel, maar niet altijd voor de Brusselaars…
K.L.: Dat komt door het onderwijs. We moeten dit als Brusselaars dringend aanpakken. Voor mij begint het behoud van de bedrijven – en dat kan de kleine zelfstandige zijn, de grote multinational of zelfs het industriële luik – bij het onderwijs. Die bedrijven gaan we alleen maar weten te houden door de kwaliteit van ons onderwijs omhoog te halen. Ik pleit al jaren voor echt meertalig onderwijs. Dat vandaag de Vlaamse Gemeenschap in Brussel niet voor meertalig onderwijs gaat, is niet te begrijpen. Waarom hebben wij schrik om van onze kwaliteiten – waar ze ons tot ver buiten dit Gewest om roemen – om daar gebruik van te maken?
B.D.L.: Misschien omdat sommigen bang zijn dat hun eigenheid in verdrukking zou komen?
K.L.: De wereld wordt één groot dorp. Ik ben mijn eigenheid nog altijd niet kwijt.
B.D.L.: Ook als voorzitter van Brussels Metropolitan probeer je over muurtjes heen te kijken. Is de bedrijfswereld op dat vlak opener dan de politiek?
K.L.: We krijgen op politiek vlak veel tegenkanting. Maar door het feit dat we tegenkanting krijgen, denk ik dat we juist bezig zijn (lacht). Ik ben ervan overtuigd omdat de mens a priori conservatief is in zijn denken. Wij zijn ons nu echt aan het focussen op een aantal zaken waar een mentaliteitsverandering moet gebeuren. Want eigenlijk gaat het over efficiëntie. Over communiceren met elkaar. Nu, het lijkt de logica zelve maar in België is het niet vanzelfsprekend. Hoe kan dat nu zo moeilijk zijn? We moeten dringend met elkaar praten over ruimtelijke ordening, mobiliteit maar ook tewerkstelling.
We weten dat er hier in het Gewest zoveel werklozen zijn en dat er rond Brussel nog altijd een grote vraag bestaat. Goed, er is een probleem van tweetaligheid maar de bedrijven kunnen dat probleem ook intern oplossen, op de werkvloer. Ik heb maar een kleine onderneming maar als ik vind dat een Franstalige heel goed is, dan haal ik die binnen en geef ik die een cursus Nederlands. Binnen de kortste keren is die meertalig. Het heeft geen zin om achterom te kijken om iemand de schuld te geven, kijk vooruit en concentreer je als overheid op het onderwijs zodat we over dit en 15 jaar alleen nog maar drietaligen op de arbeidsmarkt hebben.
Karel Lowette: “Men houdt te weinig rekening met de bewoners van Brussel”Brussel is een stad die zoveel mogelijkheden biedt, zoveel kwaliteiten in zich draagt. Laten we daar alsjeblieft iets mee doen. Ik woon hier sinds 1980 en kom uit het verre Limburg. Maar ik ben verliefd geworden op Brussel. Niet op een blinde manier, ik besef zeer goed dat er aan Brussel nog heel veel werk is. We moeten dat niet op een vals chauvinistische manier proberen te verbergen. We moeten daar gewoon iets aan doen. Allemaal samen. En daar wil ik dus ook mijn steentje toe bijdragen.