Een tijdje geleden koop ik een boeketje bloemen en ik sta nog wat na te praten met de sympathieke bloemist. Over zijn vakantie bij zijn familie in Italië en of hij me wat reistips kan geven. Dan komt er een dame binnen. Het eerste wat ze zegt is “spreekt u Nederlands”. Geen “goeiedag” of “hallo” maar meteen met de twee voeten vooruit. “Als u geen Nederlands spreekt, dan koop ik niks”. Waarop de bloemist haar – in het Frans – vriendelijk uitlegt dat ze haar bloemen dus elders zal moeten kopen. Ze vertrekt zonder boeket. Ik kijk de bloemist verwonderd aan want het gesprek over zijn familie en Italië hadden we namelijk vooral… in het Nederlands gevoerd. Hij sprak het dus en had er tegen mij nooit moeilijk over gedaan. “Ik laat me voor een bos bloemen van 20 euro niet vernederen,” zei hij. Om eerlijk te zijn, had ik op dat moment respect voor hem.
Begrip
Toch kan ik, als Nederlandstalige Brusselaar, ook begrip opbrengen voor de dame die in het Nederlands bediend wou worden. Afgelopen zondag (10/3) hoorde ik op ‘De Préhistorie’ (Radio 2) een fragment van 40 jaar geleden waaruit bleek dat je toen in Brussel in de bioscoop geen films vond met Nederlandse ondertitels en je uitgemaakt werd voor “Sale Flamand” als je ook maar een Nederlandstalig programmaboekje durfde vragen. Vernedering na vernedering. En dat hoeft niemand te nemen. Misschien waren het dit soort verhalen die maakten dat de vrouw zo strijdvaardig de bloemenwinkel binnenstapte.
Steeds vaker Nederlands
Alleen is Brussel nu niet meer dat van 40 jaar geleden. Ik woon zelf sinds het begin van de jaren 90 in deze prachtige stad en ik heb het zien veranderen. Nee, ik beweer niet dat ik altijd in het Nederlands bediend wordt. Maar het gebeurt wel steeds vaker. Niet alleen waar het verplicht is zoals aan de loketten van de gemeente-administratie of bij de politie. Daar geef ik trouwens nooit op toe: als ze geen Nederlands begrijpen, moeten ze maar iemand zoeken want dat is mijn recht. Alleen gebeurt het tegenwoordig zelden dat het niet meteen lukt (al ben ik in Brussel-stad misschien bevoorrecht). Maar ook in supermarkten, winkels, cafés, restaurants en zelfs in de ziekenhuizen (die op dit vlak zo’n slecht imago hebben) antwoorden de kassiers, verkoopsters of loketbediendes mij meer en meer meteen in het Nederlands. Vaak niet perfect, dat klopt, maar goed genoeg om elkaar te begrijpen. En als het eens niet lukt, dan ben ik niet de ‘domkop die geen Frans spreekt’ zoals het 40 jaar geleden was maar dan put men zich uit in verontschuldigingen of schakelt men over op het Engels.
Loopgraven
Ik ben er van overtuigd dat die verandering er niet gekomen is door mensen als meneer Bogaert die op maandag het Nederlands wil verplichten of zijn vrienden van de N-VA die het vooral hebben over opleggen en afdwingen. Dat jaagt mensen in de loopgraven en helpt niemand verder.
Nieuwe Brusselaars
Het komt wel door de grote instroom van nieuwe Brusselaars die vaak andere thuistalen hebben en zich niet door de historische last van het Frans of het Nederlands laten beïnvloeden maar beide talen proberen te leren omdat ze hun positie op de arbeidsmarkt willen versterken. Het komt ook door de vele positieve initiatieven van Brusselaars die van de twee taaleilanden één stad proberen te maken. Dus zien we samenwerkingen tussen KVS en Theatre National die elk hun voorstellingen ondertitelen in de andere taal, is er de Zinneke Parade die er expliciet voor kiest om er voor alle Brusselaars te zijn en ga zo maar door.
Stijgend marktaandeel
En tenslotte, en dat heeft volgens mij de grootste impact gehad, is er het Nederlandstalig onderwijs dat de deuren wagenwijd openzette voor iedereen. Oorspronkelijk om te overleven want in veel gemeenten waren er zo weinig leerlingen dat vele scholen met sluiting bedreigd werden. Maar de kwaliteit van dat onderwijs is goed en de kansen op werk van de leerlingen liggen hoog, zodat het een groot succes werd. Het ‘marktaandeel’ van het Nederlandstalig onderwijs steeg dan ook naar bijna 20%. Allemaal kinderen die zich goed in het Nederlands kunnen uitdrukken. En dat merk je elke dag.
Meer Nederlandstalig onderwijs
De oplossing ligt dus voor de hand: maak meer van dit soort scholen, laat het aandeel van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel stijgen naar 30% of waarom niet naar 50%. Goed geschoolde kinderen die vlot Nederlands spreken. Goed voor die kinderen, goed voor het samenleven in Brussel. En aangezien de Gemeenschappen hun middelen voor onderwijs van de federale overheid krijgen op basis van het aantal leerlingen komt er ook geld voor die investering richting Vlaamse Gemeenschap en is het dus geen extra transfer zoals sommigen onterecht suggereren.
Flaminganten
Jammer genoeg valt dit voorstel op een koude steen bij de flaminganten in Brussel. Hun positie is kort samengevat de volgende: ‘wij hebben het recht om in het Nederlands bediend te worden, het probleem zit bij de Franstaligen en die moeten dat zelf oplossen. Als wij inspanningen doen via ons onderwijs, dan komen die Franstaligen er weer te gemakkelijk van af.’ Deze principiële houding heeft ons echter nog nooit iets opgeleverd en er is geen reden om aan te nemen dat dit plots zou veranderen.
Einde van de taalstrubbelingen
Als Nederlandstalige Brusselaar kies ik dan ook voor de pragmatische aanpak waarvan we weten dat hij werkt. Laten we de handen uit de mouwen steken en op korte termijn zorgen voor Nederlandstalig onderwijs voor 1 op 3 van onze ketjes. En als het aan mij ligt, gaan we daarna nog verder en mikken we op 1 op 2 van de Brusselse schoolkinderen. Dan kent onze hoofdstad in 2050 sowieso geen taalstrubbelingen meer.
Tweetalige scholen
PS. En als we de gemeenschappen meekrijgen, dan kunnen we ook echt tweetalige scholen oprichten. Dan gaat het niet meer over “welke taal wil ik dat mijn kind het best spreekt”, maar over een hele generatie Brusselse jongeren die én het Frans én het Nederlands beheersen. Wie kan daar nu tegen zijn?