Piet Maris is een BB, een bekende Brusselaar. Hij is de zanger en drijvende kracht achter de muziekgroepen “Jaune Toujours” en “Ik en den Theo”. En moet er een of andere mistoestand weggewerkt worden, dan vind je hem gegarandeerd mee op de barricades.  Rootsmuziek met een heel erg Brusselse draai, zo zou je de muziek van “Jaune Toujours” kunnen noemen. Ik praat met Piet Maris over artiesten die hun nek durven uitsteken, over hoe we onze Ketjes meer zouden moeten waarderen en over hemzelf als Brussels boegbeeld …

Piet Maris: Ik vind het altijd een compliment als mensen zeggen dat we Brussels klinken, maar er zit eigenlijk geen groot plan achter. Het is niet zo dat ik pr-gewijs voor ‘een Brussels imago’ heb gekozen, we wilden er niet doelbewust ons handelskenmerk van maken. De muziek die we maken is eerder een logisch gevolg van het parcours dat we met “Jaune Toujours” hebben afgelegd. We wonen en leven hier en laten ons ook graag door de stad beïnvloeden. Onze onderwerpen, onze teksten en onze inspiratiebronnen komen van wat we in handen hebben, van wie wij tegenkomen … En zo sluipt Brussel de muziek die we maken binnen en krijg je een klank die mensen ‘typisch Brussels’ lijken te vinden.

In het begin dat men dat Brussels etiket op ons begon te kleven, verraste me dat en wist ik niet goed wat ik ermee aan moest. Maar toen ik doorkreeg dat men bedoelde dat wij ons publiek een glimp geven van de mix die Brussel is, dat onze muziek voor hen alleen maar hier kon ontstaan zijn, was ik eigenlijk heel erg geflatteerd.

Bruno De Lille: En de taal?

P.M.: Ik ben in Leuven begonnen en toen deed ik heel veel in het Nederlands, zelfs al was dat toen nog niet bon ton. Daarna ben ik naar Brussel gekomen en is er meer en meer Frans in mijn liedjes geslopen. Ik zoek daarbij niet naar een evenwicht. Ik denk nooit “nu is het tijd om nog eens een nummer zus of zo te zingen”. Het is eerder afhankelijk van het onderwerp, over wat het gaat, hoe het bekt of hoe ik het zelf aanvoel. En dus zing ik soms in het Nederlands, in het Engels, het Frans of in een mix van talen, zoals ook te horen zal zijn op het nieuwe album van Jaune Toujours, dat in oktober uitkomt.

Voor kinderen heb ik nog een ander project: “Ik en den Theo”. En daar bewaren we het evenwicht wel perfect. Alles is dan consequent in het Nederlands én het Frans. Maar dat is natuurlijk omdat we van kinderen vanaf drie jaar moeilijk kunnen verwachten dat zij alle landstalen machtig zijn. Nu, het is ook plezant om heen en weer te springen.

B.D.L.: Soms lijkt het alsof organisatoren een statement willen maken door “Jaune Toujours” op hun  affiche te zetten. Voel je dat ook zo aan?

P.M.: Onlangs zei iemand nog tegen mij dat wij voor veel organisatoren een soort CO2-certificaat geworden zijn (lacht). Zo had ik het zelf nog niet gezien maar ik heb er geen probleem mee. Ik vind al heel lang dat kunst en cultuur geëngageerd moeten zijn. Wij staan op een podium, er wordt naar ons geluisterd dus we hebben ook de verantwoordelijkheid om daar iets mee te doen.

Vroeger werd je daar soms scheef om bekeken en ook nu zijn er nog altijd mensen die vinden dat artiesten hun mening best voor zich houden. Amusement moet voor hen vrijblijvend zijn. Maar sinds 0110 is er gelukkig iets veranderd. Het werd zelfs bon ton om je mening en je engagement uit te dragen. Misschien gaan we de wereld daar niet meteen mee veranderen. Maar ik kan niet apathisch blijven. Dat zit in mij. Ik ben redelijk opvliegend van aard en ik wil zaken in beweging zetten. Soms verslik ik me daarin en dat is dan maar zo want ik vind het gewoon zeer belangrijk. Het geeft ook zin aan wat ik doe. Alleen maar muziek maken en teksten schrijven volstaat niet voor mij. Daarom hecht ik ook zo aan mijn vrijheid, mijn onafhankelijkheid.

B.D.L.: Als je je mening telkens laat horen, stoot je dan geen deel van je publiek af?

P.M.: Je kunt je inderdaad ook verbranden. Bij momenten hebben wij daar zelfs heel dicht bijgestaan. Maar dat is geen reden om het niet te doen. Ik herinner me nog hoe we in 2001, toen België voorzitter werd van de EU, voor een dilemma gesteld werden. Ik zat toen middenin de andersglobalisme-beweging en toch werden we gevraagd om mee te doen aan het openingsspektakel op de Grote Markt. Heel veel mensen rondom ons vroegen ons toen om te weigeren. Er lagen namelijk een aantal moeilijke dossiers bij de EU op tafel: men dacht bijvoorbeeld na over transitzones in niemandsland voor asielzoekers, iets waar wij ons absoluut niet konden in vinden.

Wij vroegen ons echter af wie er mee geholpen zou zijn, mochten wij weigeren om mee te spelen. Wie zou het geweten hebben? En hoe zou het de goede zaak vooruit geholpen hebben? We hebben dus toch meegedaan. Maar we droegen T-shirts met daarop in het groot alle hete hangijzers van dat voorzitterschap en tijdens het optreden heb ik steun gevraagd voor de asielzoekers, de sans-papiers en de vluchtelingen. Je zag de mensen van de regie verschrikt opkijken. Ik dacht toen dat we het volledig verkorven hadden. Maar wat bleek? Ik stapte van het podium af en kreeg ineens van heel wat mensen schouderklopjes en felicitaties.

Ik heb daarna wel geleerd dat je niet alleen actie moet voeren maar het ook moet laten weten. Wij hebben toen live geprotesteerd maar dat is redelijk onopvallend gepasseerd. Starflam heeft op het laatste moment wel afgehaakt en legde in een persmededeling uit waarom ze weigerden mee te werken. En dat stond natuurlijk in alle kranten (lacht).

B.D.L.: Sam Touzani zei me onlangs dat hij er van uitgaat dat artiesten die hun overtuigingen trouw blijven, sowieso wel een publiek zullen vinden omdat mensen van authentieke artiesten houden. Bekijk jij de zaken ook zo?

P.M.: Goh, dat is een sterke stelling. Ik hoop dat ik dat doe. Ik heb in elk geval een instrument en een genre heb gekozen waarvan iedereen me zei dat ik zot ben om het te doen. Ik had ook het idee dat als je maar lang genoeg op de juiste manier op de nagel klopt, hij er wel in zal geraken. Maar om nu te zeggen dat ik geen rekening hou met mijn publiek? Ik kan niet à la tête du client schrijven maar het publiek laat me absoluut ook niet koud. Het is een beetje als een winkelier die zijn winkel opent: hij zal ook wel vanuit zijn buikgevoel vertrekken maar zal er daarna wel alles aan doen om zijn winkel goed te laten draaien. Ik denk dat je bij jezelf ook moet nagaan wat je uniek maakt. Wat heb ik in de aanbieding dat mensen zou kunnen boeien?

B.D.L.: Een belangrijk thema voor jullie is het samenleven van de verschillende groepen Brusselaars. Dat gaat niet altijd even makkelijk. Hebben veel mensen, ook fans van jullie, het niet moeilijk om in de praktijk echt openminded te zijn?

P.M.: Ik dacht dat je me zou vragen of ik niet teveel voor mijn eigen kerk aan het preken ben. Want dat is wat men mij meestal vraagt. Jij zegt eigenlijk dat sommigen wel van onze muziek houden maar van de boodschap niets meenemen. Misschien is dit voor een gedeelte van ons publiek waar. Ik denk dat sommige mensen het inderdaad leuk vinden om mee te brullen met onze liedjes maar zich achteraf toch anders gaan gedragen. Het enige wat ik kan doen is consequent vol te houden: te tonen dat wij, los van modes of wat dan ook, achter die principes blijven staan. En ik hoop ze zo ook aan het denken te zetten.

B.D.L.: Hoe verbeteren we het samenleven in Brussel volgens jou?

P.M.: Door er van jongsaf aan te werken. Door kinderen met verschillende achtergronden kwaliteitsvol onderwijs te geven. Door ze goed Nederlands én Frans te leren. We moeten ervoor zorgen dat scholen al hun leerlingen op een hoog niveau krijgen. Daar gaat het om. Het gaat niet over wie van waar komt, maar wat iedereen er uit haalt. Laat ons eerlijk zijn: ouders van kinderen met een andere achtergrond kiezen er ook voor om hun kinderen in de beste scholen in te schrijven. Het gaat bij iedereen op de eerste plaats om de kwaliteit van onderwijs.

Maar te vaak is er iets mis met de aanpak, met de omkadering en is er een probleem met de waardering van die veelzijdigheid van onze kinderen. Ik bedoel niet dat we allemaal in koor moeten zeggen hoe fantastisch ze allemaal zijn. Maar er wordt gewoon niets mee gedaan.

B.D.L.: Hoe bedoel je?

P.M.: Er zijn zoveel kinderen die zich van kleinsaf al kunnen behelpen in het Frans en het Nederlands. Maar niemand zegt hoe uitzonderlijk dat is. Integendeel. Mijn eigen kinderen kwamen op een gegeven moment naar huis met het idee dat Frans spreken slecht is. Slecht in de zin van ‘doe het nooit van je leven’. Waarom is dat dan? Dat komt doordat iedereen erop hamert dat ze alleen maar  Nederlands moeten spreken. Dan zit je met kinderen in klasgroepen die het Nederlands niet als moedertaal hebben, waarbij er vaak vergeten wordt dat zij naast het Nederlands ook twee/drie andere talen spreken thuis en op straat. Het enige wat zij te horen krijgen op school is dat hun Nederlands niet goed is. Al de rest interesseert niemand. Maar die kinderen moeten én een nieuwe taal machtig worden én in diezelfde taal moeten zij de leerstof leren beheersen. Dat zijn twee zaken, niet een.

Aan het begin van de voorstelling “Ik en den Theo” doen we vaak een test om te zien wie er welke taal spreekt. Soms zit je dan met 20 talen in een klasje van 22 kinderen. Dat is echt ongelofelijk. Wij zeggen dan dat dit fantastisch is en dat ze zichzelf een applaus mogen geven. Je ziet ze dan glunderen. Het is zo indrukwekkend om te zien. We zijn misschien wel de eerste die dat tegen die kinderen zeggen. Je kunt aan hun gezichten zien dat ze blij zijn dat er eindelijk iemand is die hun taalkennis waardeert.

B.D.L.: Jij woont in Brussel en je hebt hier zelf ook kinderen. Heeft dat je kijk op de stad veranderd?

P.M.: Ja, toch op een deel van de stad en de werking ervan. De kindvriendelijkheid van de stad kan heel wat beter. En de verkeersveiligheid ook. Het is hier bijvoorbeeld erg moeilijk om met je kinderen te gaan fietsen. Je moet ongelooflijk opletten. Ik weet waarover ik het heb want ik heb een oom die in Brussel ooit is opgeschept met zijn fiets en die nu de rest van zijn leven in een rolstoel moet zitten. Dat is iets dat bij elk kruispunt wel door mijn hoofd gaat. Ik wil de schuld ook niet zomaar op de automobilisten steken. Ik denk niet dat het kwade wil is. Vaak rijdt men zelfs gevaarlijk voorzichtig zodat je als fietser niet meer kunt inschatten wat de chauffeur van plan is.

B.D.L.: Rijd je vaak met de fiets?

P.M.: Ja maar dat betekent niet dat ik daarom tegen de auto zou zijn: het materiaal van onze band vervoeren we ook niet met de bakfiets natuurlijk. Ik ben geen die-hard-fietser die zegt dat alles alleen maar met de fiets mag gebeuren, soms heb je gewoon een auto nodig. Maar kiezen voor de auto of voor de fiets mag wel eens wat doordachter beginnen gebeuren, dat zal goed zijn voor de stad. Alleen lijkt het nu vaak alsof kiezen voor de fiets of de auto, meteen ook een politieke keuze is. En dat klopt natuurlijk niet.

Waarom doet men niet eens een studie van de stad in haar globaliteit? Je bekijkt hoeveel mensen er wonen en je berekent welk vervoer je daarvoor nodig hebt. Ontwikkel modellen die je vertellen hoeveel auto’s je stad aankan, hoeveel mensen je kunt verplaatsen met het openbaar vervoer en hoeveel fietsen en fietspaden je daarnaast nodig hebt om alles te laten draaien. Zorg ervoor dat we de Brusselaars een win-winsituatie kunnen voorstellen, dan zullen ze hun gewoontes wel aanpassen.

Nu moet ik wel eerlijk zeggen dat, als ik vergelijk met toen ik  hier net kwam wonen, de stad er wel op vooruit is gegaan. Alleen mag dat wat sneller gebeuren, er mag wat meer tempo achter zitten. En dat blijkt niet altijd te lukken.

B.D.L.: Waarom heb je eigenlijk voor Brussel gekozen?

P.M.: (lacht) Omdat ik Leuven op een bepaald moment beu was. Er was daar toen nauwelijks sprake van een muziekscène. In Brussel kom je overal muzikanten tegen en ontdek je elke dag wel iets anders, iets nieuws. Het is een van de enige plaatsen in België waar je zo’n interessante cross-over hebt op het vlak van cultuur, taal en ook aanbod. En dat trekt me heel erg aan.

Natuurlijk is het niet altijd makkelijk om in een grootstad te leven, er zijn wel degelijk problemen. Maar als je die statistisch gaat vergelijken met eender welke andere grootstad, dan zie je dat het hier bij ons allemaal erg goed meevalt. In Parijs of Londen maken ze wel andere dingen mee. Hier zit iedereen nog relatief op zijn gemak. Dat wil niet zeggen dat het niet beter kan of dat er niets moet veranderen, maar het is hier allemaal over het algemeen wel leefbaar. Mensen vergeten dat vaak.